54
niet ten offer valt aan mitr. vuur of aan vij.bijn. in bewakingsstelling, doch
dat zij anderzijds zoo snel mogelijk in werking kan worden gebracht. Veel
zal hierbij afhangen van het terrein. S. geeft als norm een afstand van
4 km achter de voorste inf. afdeeling, zoodat de art. dan bij een voorhoede
van een reg. achter het voorste bat. van den hoofdtroep en bij een zelfstandig
regiment achter het voorste bat. van de hoofdmacht marcheert. De tijd om
een bij. van deze plaats naar voren te halen (S. spreekt over vd.art. met
paardentractie) is gelijk aan den tijd, noodig voor het uitzoeken en voorbe
reiden der stelling (verbindingen en wordt op 30 minuten gesteld.
De meeningen van beide hierboven aangehaalde schrijvers stemmen in
menig opzicht overeen met de beginselen, welke in ons leger t.a.v. het
vraagstuk worden gehuldigd.
d. V.
Infanterie.
Revue Militaire Frangaise. Aug. '36.
Commandant Andriot geeft in „Campagnes d'outre-mer et formation des
officiers" een beschouwing over den invloed van het verblijf in de Fransche
koloniale legers op de vorming van de officieren. Er is een tijd geweest, dat
men in Frankrijk over het algemeen dien invloed van niet hooge waarde
achtte. Toen in 1902 de toenmalige kolonel Lyautey na een 7-jarig verblijf
in Tonkin en Madagascar in Frankrijk terugkwam, vroeg een mil.chef hem
„Alors vous vous décidez a rentrer dans l'armée Maar Lyautey was toch
al dien tijd in het leger geweest.
De debacle van 1870, toen ook de hooge officieren in hun jonge jaren
hadden deelgenomen aan koloniale oorlogen, wijdt S. o.a. aan de omstandig
heid, dat men niet had onderkend, dat „les campagnes nord-africaines et
coloniales ne donnaient pas la science de la grande guerre" maar toch
„quelle excellente école préparatoire pour nous tous, chefs et soldats, que ces
campagnes d'Afrique
Zij, die voor 1870 in den kolonialen oorlog groot waren geworden, waren
bij het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog reeds overleden. De
schoonste bladzijden van de Fransche koloniale krijgsgeschiedenis begonnen
bovendien eerst na 1870. Joffre, Gallieni, Mangin, Lyautey zijn in de koloniale
oorlogen gevormd, welke hun niet in de eerste plaats hebben geleerd hoe te
sterven, maar hoe te leven en hoe het leven van hun troep te behouden.
S. geeft dan verschillende aanhalingen uit een artikel van Lyautey in de
Revu des Deux-Mondes van 1 Maart 1900 („Röle colonial de l'armée")
„Inderdaad aldus Lyautey het buitenleven, het voortdurend onder
worpen zijn aan ontberingen, de moeilijkheden, de gevaren, de dagelijksche
worsteling tegen menschen en omstandigheden dompelen het geheele karak
ter in den smeltkroes. Zij (de officieren), die daar in de verte strijden en
bovendien nog een bestuurstaak hebben, blijven militair in den vollen zin
van het woord." De officieren in de koloniën hebben ,,1'occasion de développer
en dix mois plus d'initiative, de volonté, d'endurance, de personalité qu'un
officier de France pendant toute sa carrière."
S. wijst dan op verschillende voorvallen uit het leven van Joffre, waarin
deze zijn karakter en zijn evenwichtigheid reeds toonde en verder ontwik
kelde en zoodoende geschikt werd om den Mame-slag te winnen, nadat hij
aan zijn karaktereigenschappen ook de onmisbare krijgswetenschappelijke
vorming heeft kunnen toevoegen.
Ook van de andere hiervoren genoemde Fransche generaals worden eenige
markante gebeurtenissen uit hun koloniale loopbaan medegedeeld en de
invloed daarvan getoetst aan hun latere prestaties.
De expedities buiten Frankrijk geven hun, die daaraan deelnemen, een
uitnemende oorlogsleerschool en de beste gelegenheid hun karaktereigen-