62
Houdt men echter rekening met de diepte, waarin een leger optreedt, dan
worden door S. bij aanvallende operatiën per km aanvalsfront noodig geacht
3 a 4 jagers, 3 luchtdoelvuurmonden, 3 zoeklichten en 20 luchtdoelmitrail
leurs. Volgens een in -het C.A.J. verschenen artikel zou men in Amerika voor
een leger van 4 legerkorpsen (12 Infanterie-divisiën) noodig achten 144
luchtdoel vuurmonden, 144 zoeklichten, 576 luchtdoelmitrailleurs benevens
nog 200 luchtdoelmitrailleurs voor verdediging van de belangrijkste punten
in het etappegebied. In Engeland acht men bij het uitvoeren van een aanval
met een leger voor de luchtverdediging noodig 144 a 288 jagers, 288 lucht
doelkanonnen, 360 luchtdoelmitrailleurs en 577 a 1152 zoeklichten.
Verder geeft schrijver nog enkele getallen voor de verdediging van
vliegvelden en steden. Om 1 of hoogstens 2 vliegvelden te kunnen verde
digen is noodig 1 afdeeling luchtdoelartillerie a 3 batterijën.
Voor de luchtverdediging van dorpen en steden worden de volgende
cijfers opgegeven. De luchtdoelbatterijen moeten zoover van het te verde
digen object zijn gelegen, dat de vijandelijke bommenwerpers voor het
afwerpen van de bommen bevuurd kunnen worden bij een afwerphoogte
van 15004000 m en een vliegsnelheid van 250 km/u moet het geschut
daarom op minstens 12 km van het te verdedigen object worden opgesteld.
Neemt men nu een stad met een straal van 3 km en stelt men den afstand
van de luchtdoelartillerie tot den buitenrand van de stad op 1,5 km dan
zal de lijn, waarin de artillerie moet worden opgesteld, een lengte hebben
van 28 km waarvoor noodig zijn 6 batterijen op onderlinge afstanden van
5 km. Bovendien zijn bij elke batterij voor verdediging tegen aanvallen in
scheervlucht en duikaanvallen nog 2 a 3 groepen lichte afweerwapens a 2
stukken noodig. Kleine plaatsen worden verdedigd door de opstelling van
eenige mitrailleurs of machinekanonnen op ongeveer 300 a 500 m van het
object dan wel in het object zelf opgesteld.
Ten slotte geeft S. de volgende getallen van de luchtverdedigingsmiddelen,
welke in 1932 in Frankrijk voor de luchtverdediging van Parijs werden
noodig geacht. Parijs zou worden omgeven door twee kringen respectievelijk
op 10 en 15 km van het centrum van de stad gelegen. In den binnenkring
zouden worden opgesteld 12 groepen elk a 3 verplaatsbare batterijen lucht
doelgeschut a 4 stukken van 7,5 cm, 9 luistertoestellen en 9 zoeklichten terwijl
voor de buitenkring waren uitgetrokken 14 groepen elk bestaande uit
4 verplaatsbare batterijen, 12 luistertoestellen en 12 zoeklichten. In totaal
zouden dus noodig zijn 92 luchtdoeibatterijen, 276 luistertoestellen en 276
zoeklichten. Bovendien zouden 5 a 10 vaste luchtdoelbatterijen in de forten
worden opgesteld. Later werd besloten den binnenkring te bezetten met 4
batterijen per groep en den buitenkring met 9 batterijen per groep waardoor
in totaal dus 174 luchtdoelbatterijen benoodigd zouden zijn.
Luchtvaartnieuws.
Revue du Ministère de l'Air. van 15 Juni 1936 (Nr. 18).
„La bombe légère et le navire protégé" par l'ingénieur en chef Rougeron.
Deze bekende schrijver op luchtvaartgebied waai-schuwt in genoemd
artikel voor het streven om de bommen steeds zwaarder te maken. S. begint
met er op te wijzen, dat de groote Rijken den laatsten tijd weer meer aan
dacht beginnen te schenken aan den bouw van groote linieschepen nadat
zij in de voorgaande jaren hoofdzakelijk aandacht besteedden aan den bouw
van lichte vaartuigen. Hij vraagt zich dan af of men, wanneer wordt over
gegaan tot het bouwen van schepen van 50.000 ton met kanonnen van 450 mm
en van 70.000 ton met kanonnen van 500 mm, voor den bomaanval op deze
schepen bommen van 2000 4000 kg zal moeten gaan gebruiken, die noodig
zullen blijken te zijn om de 200 a 250 mm dikke pantserdekken te doorboren.
S. beantwoordt deze vraag ontkennend en komt tot de conclusie, dat men