70 regenperiode en onmiddellijk hierna. Dit wordt veroorzaakt door de sterke verdamping en den poreuzen bodem. Zij beletten de militaire operaties slechts in den regentijd, hoewel zij eenige uren na den regenval doorwaad baar zijn, met uitzondering van de grootere als de Tacazze en de Mareb. De boom-vegetatie is schaarsch. Het geheele gebied draagt een steppe achtig karakter. In de vlakke terreinen gedijt de gras-vegetatie slechts in den regentijd in den drogen tijd blijven alleen sommige struiken en enkele acacia's over. Op de hoogere gedeelten overheerschen de weiden en worden gerst, tarwesoorten en groenten geteeld. Hier en daar komen olijf- en jene- verboombosschen voor. Op de O. hellingen dragen de bosschen een tropisch karakter. Langs de rivieren groeien veel bosschen van de z.g. doem-palmen, die een goede beschutting tegen observatie uit de lucht vormen. De hoogvlakte laat toepenbewegingen op groote schaal toe. Bijna overal is het terrein voor troepen te voet en treinen bruikbaar, al wordt de be gaanbaarheid eenigszins bemoeilijkt door de vele en steile hellingen en den rotsigen, steenachtigen bodem. Bewegingen in N. Z. richting, vooral over den hoofdrug Senafè Adigrat Macallè Quoram zijn gemakkelijker uit te voeren dan die in O. W. richting dit laatste vooral in de districten van W. Tigre, waar de vlakten doorsneden zijn door de zijrivieren van Mareb en Tacazze. Groote moeilijkheden ondervindt de beweging van de O. depressie naar de hoogvlakte. Krijgsverrichtingen, zelfs van beperkten omvang zijn in dit depressie-gebied tengevolge van het heete klimaat en het ontbreken van water slechts mogelijk met uit de bewoners der streek gerecruteerde troepen. In It. Somali stijgt het terrein van de kust af zeer langzaam en gelei delijk op naar het binnenland tot ver over de Abessynsche grenzen. In het grensgebied verheft het terrein zich over het algemeen nergens hooger dan 500 a 600 m boven den zeespiegel (de afstand van de kust tot de grens bedraagt gemiddeld 300 km). Ongeveer 4/5 deel van het terrein is bedekt met 4 a 6 m hooge, meestal doornige heesters, waartusschen dikwijls gras soorten groeien, die, vooral na den regentijd uitstekende en overvloedige weideplaatsen leveren. „In den drogen tijd daarentegen", aldus beschrijft Citerni, een bekend Italiaansche explorateur het terrein, „heerscht er een beklemmende eentonigheid en biedt het door zijn vreeselijke dorheid een buitengewoon triesten aanblik. Schraal, doornig, kwaadaardig, soms geheel beroofd van een humuslaag, strekt het zich onder de onvermurwbare felle zon uit als een oneindig tapijt van stekels, dat zich tegen het menschelijk leven verzet met een lust, die veel hardnekkiger is dan die van het ontoe gankelijke rotsgebied en van de bewegelijke zandwoestijn. De dwerg- onbrelüpheeren, de mimosa's en alle soorten braamstruiken vormen een onontwarbaar stekelig bosch, een aanhoudend gewirwar van ontelbare scherpe punten, gelijk een versperring van gewapend ijzerdraad, die zich tot in het oneindige voortzet". Buiten de wegen is het terrein moeilijk te doordringen en dus niet geschikt voor krijgsverrichtingen, zelfs met kleine troepen-eenheden, of schoon het dit niet absoluut uitsluit. Bovendien is het water, vooral in het grensgebied zeer schaarsch en is het bezit van de aanwezige putten van groot belang. Alleen de beide groote rivieren, de Webi Sjebeli en de Djioeba bevatten steeds water. Door de zeer flauwe hellingen zijn de voornaamste karavaanwegen en muildierpaden in den drogen tijd, hoewel bedekt met een dikke laag stof, bruikbaar voor auto's of met geringe moeite hiervoor geschikt te maken. In den regentijd daarentegen hebben de wegen een dikke modderlaag, waarover vrijwel geen vervoer per as mogelijk is. Bij het begin van den veldtocht was de toestand aan Italiaansche zijde als volgtDe troepen waren verdeeld in twee legers, het eene opgesteld op de N.grens en het andere op de Z.grens van Etiopië.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 76