71
(jSa.-n.yotl'
Doel van den veldtocht was in de allereerste plaats het uitwisschen van
den smaad van Adoea in 1896 i. c. de vermeestering van Adoea en het
Tigre-gebied. Men mocht hierbij niet het minste risico loopen. De hiervoor
bestemde troepen moesten dus zoo sterk mogelijk zijn. Bovendien moesten
voldoende troepen in Eritrea achtergehouden worden om eventueele invallen
van Abessynsche strijdkrachten te keeren. Het N.leger moest dus belangrijk
grooter zijn dan het Somali-leger, dat als hoofdtaak had de Somali-kolonie te
vrijwaren voor invallen der Abbessyners en eerst daarna het vijandelijk
gebied binnen te dringen. Voorwaar geen gemakkelijke taak voor generaal
Graziani, want hier was het gevechtsveld veel uitgestrekter dan in het
Noorden en lag de kolonie als het ware open voor vij. invallen, terwijl
de beschikbare troepen gering in aantal waren.
Het eerste leger was bestemd om in een bergachtig terrein, het tweede
om in een woestijnachtig gebied met een heet klimaat te ageeren, waarvoor
blanke troepen minder geschikt zijn. Daarom moest het N.leger hoofd
zakelijk uit moederlandsche en het Z. leger uit Inheemsche troepen bestaan.
Het militair en politiek gezag was gelegd in handen van het Opper-com-
mando in Eritrea. Aan Gnl. Graziani was echter een groote mate van zelf
standigheid gelaten hij was vrij zoowel in de keuze van het moment van
handelen en de richting van den aanval als in het gebruik van de onder-
deelen der hem beschikbare strijdkrachten.
De door Gnl. Graziani toegepaste tactiek was ingroote trekken de
volgende Niet, zooals in het N. oprukken met groote éénheden in „gesloten