75 brengen. Tusschen beide legers in bevond zich een minder talrijke strijd macht onder Ras Ghietatsjiwo, terwijl reserves onder den deggiac Bejenè Mered meer achterwaarts in het Bale-gebied waren opgesteld. Sterkte en dislocatie van de beide laatstgenoemde troepen waren nog niet met zekerheid bekend. Omstreeks midden December was Ras Desta Damtou reeds met eenige colonnes in opmarsch naar Dolo, die zich bewogen tusschen de Webi Djestro en de Dawa Parma. Tegen dit leger werd de It. luchtmacht ingezet met opdracht de juiste plaatsen van de vij. colonnes vast te stellen en dezen zooveel mogelijk afbreuk te doen. Bijna dagelijks volvoerden de escadrilles stoutmoedige vluchten en vielen zij, waar zij den vijand aantroffen, dezen met bommen en mitr.vuur aan. Enkele vliegtuigen werden neergeschoten. Maar de tegenstander verborg zich in het terrein, nam ijlere formaties aan en liet zich niet van de wijs brengen, hoewel hij het tempo van zijn opmarsch aanzienlijk vertraagde. Intusschen bereidde gnl. Graziani zijn offensief tegen het leger van Ras Desta Damtou voor. Dit offensief liet hij tegen eind December voorafgaan door een verkenningstocht langs de Webi Sjebeli naar Imi, dien hij door de ongeregelde troepen van het hoofd van Sjiaveli, Olol Dinle liet uitvoeren. Naast de verkenning van het terrein enden toestand in deze landstreek moest deze onderneming een bedreiging vormen, teneinde deelen van de vij. strijdkrachten aan de Webi Djestro te beletten zch te vereenigen met het leger van Ras Desta. Het detachement ondervond geen tegenstand en bezette op zijn terugmarsch Danane, in de vallei van de Bawa, waar het zich vereenigde met de troepen van Hoessein Ailè, hoofd van Ogaden Rer Dalai, die zich aan het It. gezag onderwierp. Inderdaad werd een groot deel van de Ab. reserves in Bale en een sterk detachement van het Harrar-gebied tegen deze beweging van Olol Dinle afgezonden. Langzamerhand was komen vast te staan, dat 2 Ab. colonnes langzaam op Dolo aanrukten, een 8000 man sterke langs de Ganale Doria en een van geringere sterkte langs de Dawa Parma, terwijl luchtverkenning uitwees, dat in en om Neghelli en Wadara belangrijke strijdkrachten waren achter gebleven. E.e.a. wettigde het vermoeden, dat Ras Desta de beide colonnes had vooruitgezonden om de It. stellingen bij Dolo zoo dicht mogelijk te naderen om uitgangspunten in te richten voor een aanval, welke later zou moeten plaats hebben, als het moment daartoe gunstig was. Thans achtte gnl. Graziani het oogenblik voor zijn offensief aangebroken. De beweging werd den lOen Januari 1936 ingezet. Er werden 2 gemotori seerde colonnes geformeerd, welke d.m.v. talrijke ponten bij Dolo en Malca Rie resp. over de Djioeba en de Dawa Parma werden gezet. De rechter- colonne, die onder het persoonlijk commando van gnl. Graziani den loop der Ganale Doria stroomopwaarts volgde, bereikte den 12en Jan. Gogoroe en kwam den volgenden dag tusschen deze plaats en Malca Dida in contact met den tegenstander, die zich in de terreinstrook Ddei Ddei Galgalè Malca Dida had versterkt. Na hevige gevechten op 13 en 14 Jan., waarbij ook eenige nachtelijke aanvallen werden afgewezen, gelukte het den Italianen de stelling tusschen Ddei Ddei en Galgaio te doorbreken, waardoor de Ab. strijdkrachten in 2 deelen werden gesplitst. Eerst den 15en Jan. 's morgens, nadat de luchtmacht hare medewerking had verleend, gaven de Abessynen den strijd op en trokken zij deels langs de Ganale Doria, deels in W.richting langs den weg naar Neghelli terug. Voor de vervolging werd de It. rechter- colonne in 2 colonnes gesplitst. Van nu af aan waren er dus drie colonnes, alle drie waren gemotoriseerd. De re.colonne, welke den langs de Ganale Doria wijkenden vijand ver volgde, bereikte op 16 Jan. Bander, waar het grootste deel van den vijand zich overgaf. De midden-colonne, welke zoo sterk mogelijk werd gemaakt en bestond uit troepen doebats, het korps Arabieren en Somali's groepen escadrons Dragonders van Genova en Lanciers Aosta, afdeelingen pantserwagens, lichte

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 81