82 verblijf te houden, terwijl de beroeps-officieren-vlieger voortdurend in Indië vertoeven. Ten slotte zal het inrichten van enkele basisterreinen op de groote eilanden der buitengewesten in zeer belangrijke mate ten goede komen aan het burgerluchtverkeer in vredestijd. Gestadig is men van die zijde doende, voor de bij de civiele luchtvaart in gebruik zijnde land- vliegtuigen, het thans reeds bestaande, belangrijke net van grondorganisaties zooveel mogelijk uit te breiden een landsbelang van de eerste orde, dat wel door niemand zal worden ontkend. De vraag, of uit de in de Memorie van Toelichting gebezigde woorden „de exploitatie eener vloot en luchtmacht" moet worden afgeleid, dat het voor nemen bestaat een luchtmacht in het leven te roepen als afzonderlijk deel van de weermacht naast de zeemacht en de landmacht, beantwoordt de Regeering ontkennend. De meening van de hier aan het woord zijnde leden, dat nog immer geen beslissing genomen is, of de opvatting van de meerderheid, dan wel die van de minderheid der Commissie-Kan zal moeten worden gevolgd, moet op een misverstand berusten. Uit de voorstellen der Regeering toch blijkt, dat naar haar inzicht voorhands nóch aan het voorstel van de meerderheid, nóch aan dat van de minderheid uitvoering ware te geven. Met de meerderheid kan de Regeering niet instemmen, omdat zij tot de slotsom is gekomen, dat, zoolang de kruisers nog in bruikbaren staat zijn, het bepaaldelijk ongewenscht zou zijn deze schepen uit de zeegaande vloot te doen vervallen. Met de minderheid van de commissie-Kan stemt de Regeering niet in, omdat de eisch van 96 groote zeeverkenners, met uitslui ting van landbommenwerpers, haar te ver gaat, daar dan, ter wille van de kosten, aanschaffing van landbommenwerpers achterwege zou moeten blij ven. Hierdoor zou van de belangrijke, ja in sommige opzichte overwegende voordeelen van den landbommenwerper moeten worden afgezien. Op grond van vorenstaande overwegingen heeft de Regeering gemeend het harmo nisch verband tusschen leger en vloot, noodig voor een vruchtdragende wisselwerking tusschen deze beide deelen der weermacht, het best te be waren door voor de vloot aan te sturen op volledige afwerking van het vlootplan 1930, waarbij het aantal der op en bij de vloot blijvende Dorniers, die zich in hoofdzaak op de verkenning van 's vijands opmarschweg hebben in te stellen, voorloopig op 60 is bepaald, en bij de landmacht voorloopig 3 maal 13 bommenwerpers in te deelen, als uiterst snel verplaatsbaar slagwapen, dat in staat is, wanneer de omstandigheden daartoe leiden den vijand op elk punt aan te tasten. Op grond van al het voorgaande spreekt de Regeering het vertrouwen uit, dat de hier aan het woord zijnde leden, na kennisneming van een en ander, hun ietwat voorbarig oordeel zullen herzien. Verscheidene andere leden, die het beginsel van de collectieve veiligheid en de daaruit voortvloeiende verplichtingen jegens den Volkenbond aan vaarden en erkennen, dat de internationale verhoudingen voor de defensie van Nederlandsch-Indië bijzondere aandacht vragen, hebben uiting gegeven aan hun waardeering dat de Regeering zich bij de indiening van dit wets ontwerp heeft laten leiden door het financieel mogelijke, voor welke waar deering de Regeering erkentelijk is. De Regeering meent nochtans te moeten opmerken, dat de behoeften van de defensie niet gebaseerd kunnen worden op de verplichtingen jegens den Volkenbond. De juistheid daarvan treedt in het licht wanneer men aan dacht schenkt aan het feit, dat verschillende Mogendheden geen lid zijn van dien Bond. Voorts is er stellig aanleiding de vraag te stellen of de aanvaarding van het beginsel van de collectieve veiligheid bij de inkrim ping van het aantal groote Staten, die deel uitmaken van den Bond, niet als gevolg zal moeten hebben, dat de overblijvende Leden van den Bond zich steeds sterker zullen moeten gaan bewapenen. Intusschen blijft ook de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 88