84 niet noodig is en wat in geen enkel land ter wereld gebeurt. Dat is heelemaal in overeenstemming met wat Minister Deckers indertijd ook heeft gezegd „In het aan de Kamer overgelegde schema van aanbouw heb ik echter gemeend rekening te moeten houden met de mogelijkheid van een vroegere vervanging van een der kruisers, omdat die kruisers al in 1916 op stapel gezet zijn vandaar dat in dat schema al voor 1938 een eerste termijn wordt uitgetrokken het is echter heel wel mogelijk het is maar een schema, waarvan ook de Regeering eventueel kan afwijken dat vervanging vóórdat de volle levensduur van 20 jaar bereikt is, niet noodig zal zijn en dan zou met de vervanging van den eersten kruiser eerst in 1940 begonnen behoeven te worden", daarbij dan hiervan uitgaande, dat er over dien kruiser 5 jaar zou moeten worden gebouwd. De eenige grond, Mijnheer de Voorzitter, om vroeger te bouwen dan normaal behoort te geschieden, zou natuurlijk hierin liggen, dat gebleken was, dat de Java en de Sumatra onbruikbaar waren, maar die grond ontbreekt volstrektnatuurlijk, die twee kruisers zijn oude kruisers niemand ontkent het, maar dat komt toch in elke vloot voor. Bij een vloot, waar geregeld vernieuwing plaats heeft, zal men vandaag een nieuwen kruiser hebben, zooals wij de De Ruyter hebben, maar ook kruisers die 16, 17, 18, 19 jaar oud zijn en deze zullen natuurlijk zeer belangrijk verschillen van de nieuwe kruisers dat feit heeft men te aanvaardeniedere vloot heeft nieuw materieel, maar ook oud, minder modern materieel. Maar nu wil ik wel iets verder gaan in het mondelinge debat dan ik gegaan ben in de stukken. Als men mij nu vraagtwat is uw persoonlijke meening over de vraag, of in een vloot, zooals die, welke onzen Archipel moet verde digen, kruisers al of niet noodig zijn, dan zeg ik voor zoover ik nu licht heb, licht, dat ik verkregen heb door raadpleging van alle adviezen, voor zoover mij bekend, die daarover uitgebracht zijn officieel en niet officieel en na persoonlijk ook in het buitenland mijn licht over deze vraag te hebben opgestoken, meen ik, dat kruisers in een vloot voor onzen Archipel niet kunnen worden gemist. De heer WendelaarIk ben u zeer dankbaar voor die duidelijke uitspraak. De heer Colijn, Minister van Defensie a.i.: Daaraan heeft de heer Wende- laar absoluut niets. Wanneer ik hier in 1940 nog staan zou als Minister van Defensie, dan heeft die verklaring natuurlijk waarde, vooropgezet, dat in die 4 jaren mijn meening ten gevolge van verschillende omstandigheden zich niet gewijzigd had, maar aan het beroep dat de heer Wendelaar op mijn persoonlijke meening doen zal over vier jaren, tegenover den Minister, die dan achter de Regeeringstafel staat, heeft hij tenzij die Minister dezelfde meening is toegedaan als ik op dit oogenblik heb zoogoed als niets. Evenwel ben ik tegelijkertijd van meening, dat de bommenwerpers voor de Indische landmacht volstrekt onontbeerlijk zijn. Zóózeer, dat, gelijk de Kamer weet, een eerste groep van 39 reeds nu aangeschaft zal worden, en ik kan er aan toevoegen, dat de voorstellen om een tweede groep van 39 aan te schaffen reeds door mij ontvangen zijn. Dit is geen rivaliteit tusschen zeeverkenners en landmacht; dat heeft er absoluut niets mee te maken. Maar men stelt zich den toestand wat al te eenvoudig voor, wanneer men die zeeverkenners ziet als een soort afzonderlijke macht in de lucht. Zee verkenners behooren bij de vloot en de vloot in Nederlandsch-Indië zal, vooral in den aanvang, verspreid moeten optreden. Die vloot heeft te bewa ken de toegangen naar de Chineesche zee, heeft te bewaken den toegang door Straat Makassar, heeft te bewaken het gebied ten oosten van Celebes. Die vloot is dus aanvankelijk verspreid de schepen, maar ook de zeever kenners, want bij ieder stuk van de vloot moet een deel van die zeeverken ners zijn. Maar nu gevoelt men toch wel, dat het daardoor mogelijk moet zijn voor een vijand, zoolang de aanvalsrichting nog niet is onderkend, om op een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 90