Von Moltke meende daarom den Koning te moeten raden om, ondanks de ernstige bezwaren welke tegen een voorgenomen landing op Alsen konden worden aangevoerd, den Prins toch de machtiging te verleenen tot die operatie over te gaan, als zich bijzonder gunstige omstandigheden zouden voordoen (b.v. aftocht van de Deensche vloot, demoralisatie bij den vijand). Vooruitziende naar de mogelijkheid dat noch de bezetting van Jutland, noch de vermeestering van de Düppelstelling den Denen tot den vrede zou dwingen, onderzocht Von Moltke de mogelijk heid van eene landing op Fünen. De Kleine Belt is bij Fredericia van 300 tot 600 m breed kon nu de Pruisische vloot medewerken door via de Groote Belt naar Fredericia te varen en daar de diep ingesneden fjord van Kolding bereiken, dan zou de overvoer vandaar naar Fünen zeer goed uitvoerbaar zijn. In elk geval achtte hij deze operatie gemakkelijker dan die bij Alsen, dat zwaar versterkt en met een breed front achter Düppel lag. Een den 3 April bij Ballegaard ondernomen poging om met pontons naar Alsen over te steken mislukte door het slechte weer en de hooge zee, hoewel de vijand volkomen verrast was. De aanval op de Düppelstelling was nu zoo ver gevorderd, dat deze den 18 April kon worden bestormd en genomen. Op een klein gedeelte in het Noorden van Jutland na was nu het gansche Deensche vasteland in Duitsche handen en dienden verdere operatiën te worden ontworpen. Naar Von Moltke's meening dienden de volgende stappen te zijn 1. Gewelddadige overtocht naar Alsen, waar het Deensche hoofdleger verzameld was en dus de beslissendste resultaten te bereiken waren. Anders 2. Volledige verdrijving van de laatste Deensche troepen van Jutland, en een landingspoging op Fünen. Doch 3. Belegering van Fredericia wordt ernstig ontraden. Daar vermoed werd, dat de Denen een voorstel zouden doen tot het sluiten van een wapenstilstand op basis van de feitelijk bezette gebieden, kwam het er op aan om het geoccupeerde land zoo ver mogelijk uit te breiden. Von Moltke drong er daarom bij den Koning op aan de landingspoging op Fünen in elk geval te wagen het scheen echter dat Oostenrijk ernstige bezwaren maakte tegen een Pruisische landing op dit eiland, vreezende dat bij den komenden vrede te veel Oostzeegebied aan Pruisen zou toevallen. Inmiddels had de nieuwe Deensche opperbevelhebber generaal Gerlach ook weder moeilijkheden met zijne Regeering gekregen, welke tegen zijn stelligen raad den 28 April de ontruiming van de stelling bij Fredericia beval, het laatste steunpunt op het vasteland. Deze geheel vrijwillige ontruiming, zonder ook maar 98

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 12