spraken betreffende het „Nederlandsche" deel van de opleiding
der voor Ned.-Indië bestemde cadetten („verwarring in de hoof
den en tijdverlies") wordt door ons uit eigen ervaring vol
komen onderschreven. Dat deel van de opleiding mag niet verder
gaan dan hetgeen noodig is om deze cadetten bij ceremonieele e.d.
gelegenheden te kunnen doen optreden in het verband van het
Cadettencorps.
De bij dit deel van de brochure gestelde noot, waarin er op
wordt gewezen, dat nagenoeg alle in N.I. aanwezige reserve-offi
cieren in Nederland werden opgeleid, en dat een regelmatige vor
ming van reserve-officieren hier niet bestaat, wordt op blz. 15 in
verband gebracht met een door schrijver aangegeven oplossing
voor het N.I. contingent cadetten
„b. de adspirant-beroepsofficieren, nog in N.I. woonachtig,
„aldaar het eerste jaar een opleiding geven tot R.O. van dat leger
„en daarna selecteeren, wie naar Nederland mogen gaan
Daarbij wordt nog gewezen op de huidige „veel minder deug
delijke selectie" op dit contingent toegepast„gemiddeld 4 adspi-
ranten voor elke plaats".
Hoe zou dan de selectie worden bij de door schrijver aangege
ven oplossing Dit is afhankelijk van de behoefte aan in N.I.
opgeleide reserve-officieren, die tot nu toe nagenoeg nihil was.
Er zou dus practisch in het geheel geen selectie zijnaangeaien
wij een verlies aan onze schaarsche militie door een overschot
van boven de behoefte opgeleide reserve-officieren niet kunnen
velen
Nu noemt schrijver echter het niet opleiden van reserve
officieren in N.I. (noot op blz. 14) „een m.i. onhoudbaar stand
punt". Maar hoe beoordeelt schrijver onze behoefte aan reserve
officieren Tot nu toe is blijkbaar de toevloeiing van Nederland
sche reserve-officieren voldoende geweest ter dekking van die
behoefte. Opleiding h.t.l. heeft steeds het karakter gehad van
aanvulling van het Nederlandsche contingent. Nemen wij aan,
dat het door schrijver genoemde getal aanwezige reserve-officie
ren die behoefte weergeeft, dan zou de selectie-verhouding zelfs
nog niet gunstiger worden, indien alle reserve-officieren h.t.l.
werden opgeleid.
In dit verband verwondert schrijver er zich over, hoe het is te
rijmen „met de thans door N.I. gehuldigde separatistische opvat-
!jfin§ dat de Nederlandsche reserve-officieren bij aan
komst in N.I. nagenoeg steeds worden overgenomen als zoodanig."
Dit schijnt wellicht vreemd, doch men kan van de Legerleiding
toch bezwaarlijk vergen, dat zij deze krachten ongebruikt zou
laten, terwijl anderzijds een nieuwe afzonderlijke opleiding, buiten
de herhalingsoefeningen om, wel een zeer zwaren, en maatschap-
133