7. EEN EN ANDER OVER DEN STAAT VAN OORLOG EN BELEG door R. Gezien de geringe bekendheid van velen, die deel uitmaken van onze weermacht, met de beteekenis en de gevolgen van de afkondiging van den staat van oorlog en van den staat van beleg, komt het ons dienstig voor dit onderwerp althans op enkele punten onder de aandacht der lezers van het I.M.T. te brengen. Beteekenis Wanneer de belangen van den staat in ernstige mate worden bedreigd, hetgeen bij gevaar voor oorlog of voor binnenlandsche onlusten, in het bijzonder bij het uitbreken daarvan, mogelijk is, moet de staat bij machte zijn al diè maatregelen te nemen, welke voor eigen handhaving noodig zijn; daarbij moeten de rechten van het individu a.a. aan de belangen van den staat ondergeschikt kunnen worden gemaakt en zoo noodig ter zijde kunnen worden gesteld. Voor dergelijke tijden dient dus een wettige buitengewone orde van zaken te bestaan, waarbij met afwijking van den normalen toestand, gedurende welken het burgerlijk gezag het hoogste gezag vormt x) het militaire gezag in de plaats treedt van (c.q. gesteld wordt boven) het burgerlijk gezag. Aangezien uiteraard in beginsel de o.m. in de Grondwet en de Wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië (verder aan te duiden met I.R.) toegekende burgerrechten zoo lang mogelijk dienen te worden ontzien en het burgerlijk gezag zoo lang mogelijk ongerept dient te worden gelaten, heeft de wetgever de bevoegdheid tot afkondiging van den onderwerpelijken nood toestand in handen gelegd van den hoogsten in den Lande, den Gouverneur-Generaal. De voor genoemde buitengewone omstandigheden geldende wettige regeling omvat in hoofdzaak de bevoegdheden van het z.g. „militaire gezag." Daarbij wordt onderscheid gemaakt tusschen Zie art. 120 lid (4) van de Wet op de staatsinrichting van Ned.-Indië en Stbl. 1927 nr. 245 (ook verwerkt in V. P. T. L. sub II). 136

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 56