grens gereed staan ter onmiddellijke ondersteuning. Sachsen
levert de eerstgenoemde 6.000 man, Oostenrijk (5.000), Prui
sen (5.000) en Hannover (6.000) de reserve.
Al dra zal dan blijken of de Deensche Regeering zich al dan
niet onderwerpt aan de Bondseischen.
2. Voor het geval Denemarken het op oorlog laat aankomen,
dienen behalve de onder 1 genoemde troepen nog 40.000 man
te worden ingezet. Daarvan leveren Oostenrijk 15.000 man
en Pruisen 26.000 man.
Alvorens nu de operatiën in 't kort weer te geven lijkt het mij
interessant om Von Moltke's positie in het verband der leiding
te schetsen. De geringe sterkte der strijdkrachten sloot uit, dat
de Koning zelf het commando der troepen op zich zou nemen.
Dit werd dan ook opgedragen aan den Pruisisehen generaal-veld-
maarschalk Graaf Von Wrangel.
In Berlin deed men alles wat mogelijk was om dezen opper
bevelhebber vrijheid van handelen te laten. Von Moltke ontwierp
wel het operatieplan met de inleidende actie tegen de Danne-
werke, doch dit ontwerp werd via den Minister van Oorlog
aan Von Wrangel ter kennisneming aangeboden, met uitdruk
kelijke mededeeling dat hij zijn volle vrijheid behield. Eerst van
1866 af werden 's Konings aanwijzingen door den Chef van den
Staf rechtstreeks aan de commando's te velde doorgegeven en
werd dus het Ministerie van Oorlog uitgeschakeld.
Overigens werd Von Moltke als Chef van den Staf niet steeds
betrokken in de besprekingen, welke de operatiën betreffende in
Berlin plaats vonden, zoodat hij min of meer was uitgeschakeld
daartegenover werd soms op onverwachte tijdstippen zijn raad
gevraagd bij de gewichtigste besluiten.
Door dezen onmogelijken toestand werd hij dan ook gedwongen
een ijverige particuliere correspondentie met de stafofficieren te
onderhouden in het bijzonder correspondeerde hij met den luit.
generaal Freiherr Von Manteufell, generaal-adjudant des Konings,
kolonel Von Blumenthal, Stafchef van het door Prins FRIEDRICH
KARL aangevoerde Ie Legerkorps, en den majoor Von Witzen-
dorff, persoonlijk adjudant van den Prins.
92
Zoo citeer ik uit een brief van 28 April 1864 aan Von Blumenthal
(Militarische Korrespondenz, Krieg' 1864, blz. 148) „Sedert den 17en
„heb ik geen brief meer van U ontvangen, wat voor mij een groot
„gemis was. Want al is ook ten tijde van de bestorming (van Düppel.
„SI.) bij U niets van beteekenis voorgevallen, was het toch voor mij
„van groote waarde op de hoogte te zijn gebracht van stemmingen
„en plannen. Dikwijls worden van mij plotseling adviezen gevraagd
„in de gewichtigste aangelegenheden, terwijl het een andermaal niet
„noodig wordt geoordeeld mij op de hoogte te stellen van voorgenomen
„en zelfs van reeds bevolen maatregelen. Daarom moet ik trachten
„om althans door een particuliere correspondentie het noodige over
wicht te behouden."