bracht en in den winter braken toen ook nog vlektyphus en dysenterie uit. De Franschen hadden een soort van holen gegraven; de Engelschen daarentegen hadden tenten, welke zeer ondoelmatig waren. Het was koud en nat en de legering, de verpleging en de voeding lieten zeer veel te wensohen over. Zooals altijd het geval was verdween in den voorzomer van 1855 de vlektyphus geheel en verdwenen de andere ziekten zoo goed als heelemaal. Toch besloten de Engelschen tot prophylactische maatregelen en gaven den hygiënist PARKES volledige volmacht om alle hygiënische voorzieningen te treffen, welke hij noodig oordeelde. Deze ver beterde alles, hij liet o.m. dubbelwandige barakken bouwen, welke goede ventilatie bezaten en verwarmd konden worden. Hij eischte volkomen reinheid van barakken, lichaam en kleeding, en zoo kregen de legeronderdeelen om beurten minstens een dag vrij per week voor het grondig wassc'hen van kleeding en lichaam. Er werden badkamers en waschplaatsen gebouwd en een gotenstelsel aangelegd. Er werd op goeden faecaal-afvoer gelet, en gezorgd voor directen en doelmatigen afvoer per boot van de zieken. Dit deed hij ondanks den spot van vele anderen, met name van de Franschen, die dergelijke maatregelen geheel overdreven en zelfs overbodig vonden. Er waren immers bijna geen zieken, waarom dan al die voorzieningen Dat lag echter niet aan de Fransche doktoren, die wel degelijk de ideeën van Parkes waren toegedaan, maar aan het feit, dat behalve de verpleging ook de gezondheidsdienst daar in handen was van de intendance, die zich niet kon indenken in het nut van voorbe hoedende maatregelen en het nog tijd genoeg achtte voor het nemen van maatregelen als de besmettelijke ziekten weer eens mochten uitbreken. In den winter van 1855 brak inderdaad weer een vlektyphus- epidemie uit en toen kreeg de Fransche hygiënist BAUDENS dezelfde volmacht als Parkes, maar het was reeds te laat. Alleen in dien winter verloren de Franschen meer dan 10.000 man aan vlektyphus. De Engelschen, wier leger even sterk was in dien zelfden winter slechts 16 In totaal bedroeg de mortaliteit bij de Engelschen te velde toen (afgezien van de verliezen door de wapens) 8 °/oo, terwijl zij in dien winter in Engeland zelve 17 °/oo bedroeg. Franschen en Engelschen stonden op denzelfden bodem, hadden hetzelfde klimaat, de doktoren waren gelijkwaardig, zoodat dit enorme verschil hier ieder commentaar vrijwel overbodig maakt. Van de kleeding in den wereldoorlog kan gezegd worden, dat zij veel doelmatiger was dan vroeger. Maar toch hadden de solda ten, vooral in het begin heel erg veel te lijden van de koude, later in den zomer echter even erg van de hitte, vooral ook 232

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 122