kunnen nu aan de hand van het besprokene mede een vasten regel opstellen voor het gebruik van het nomogram, waarbij alleen, zooals begrijpelijk zal zijn, de bogen der geographische breedten op de X-as en Y-as geconstrueerd verwarrenden invloed kunnen geven. Bevinden wij ons toch op den equator, dan is de geographische breedte van de standplaats 0°, dus heeft de con structie plaats op de beide coordinaatassen, zoodat we met de breedtebogen geen rekening behoeven te houden. Het hiervoor besproken le en 3e geval kunnen we dus voor het vaststellen van dezen regel uitschakelen. Nemen we nu aan, dat we, zooals algemeen gebruikelijk voor noorderdeclinatie en noorderbreedte het teeken -f- (plus) gebrui ken en voor zuiderdeclinatie en zuiderbreedte het teeken (min) Bij geval 2 waren declinatie en breedte beide noord dus bij geval 3 beide zuid, dus In beide gevallen werd voor de azimuthslbepaling gebruik gemaakt van de bovenste- en linker- verdeeling van resp. X- en Y-as. Bij geval 5 en 6 echter hadden declinatie en breedte ongelijke teekens, resp. en en en -f-, waarbij voor de constructie in deze gevallen van de onderste en rechterverdeeling op resp. X- en Y-as gebruik werd gemaakt. Hieruit concludeeren we den volgenden algemeenen regel Zijn de teekens voor declinatie en breedte gelijk, dus beide -f- of beide dan zal voor de constructie van het azimuth gebruik worden gemaakt van de bovenste en linkerverdeeling zijn daar entegen de teekens van declinatie en breedte ongelijk, dus -f- en of en -j-, dan zal worden gebruik gemaakt van de onderste en rechterverdeeling van resp. X- en Y-as. Uit de hiervoor besproken figuren (alle ochtendwaarnemingen) is voorts geble ken, dat het azimuth van de zon van noord naar oost gerekend, dus het N.O. azimuth, gelijk was aan 90° min de in het nomogram afgelezen waarde, indien de declinatie noord, dus -f- was en 90° plus de in het nomogram afgelezen waarde indien de declinatie zuid was. Berekenen we de azimuths van hét noorden uit door het westen naar het oosten (N.W. azimuths), dan zal direct uit de figuren blijken, dat bij noorderdeclinatie het azimuth gelijk is aan 270° plus de afgelezen waarde in het nomogram en bij zuiderdeclinatie 270° min de afgelezen waarde. Bepalen we het azimuth van de zon in de namiddaguren, dan zal het begrijpelijk zijn dat de gegeven formules wijziging onder gaan. De zon zal zich dan niet in de nabijheid van het oosten, maar in de nabijheid van het westen bevinden en wel op een plaats als in fig. 9 is verduidelijkt. Het afleiden van de formules is aan de hand dier figuur zeer gemakkelijk en behoeft o.i. geen nadere toelichting. Geven we nu nog aandacht aan het nomogram. 208

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 36