menten van den Top. Dienst maar ook voor de boussole
instrumenten van de Artillerie. De gelijktijdige beweging
van het instrument in het horizontale en verticale vlak bij
het richten op de zon kan niet zoodanig plaats hebben, dat
een juiste waarneming is gewaarborgd, waardoor dus nimmer
een azimuth bepaald kan worden binnen de nauwkeurigheids-
grenzen, waartoe de nomogrammen zijn samengesteld. Hooge
verwachtingen koesteren van de resultaten van waarne
mingen, genomen na half negen voormiddag of voor half
vier namiddag lijkt ons dan ook zeer optimistisch, de prac-
tijk heeft bij den Top. Dienst anders uitgewezen. Het ware
voor artilleristische zenswaarnemingen dan ook wel aan te
bevelen zich te houden aan de tijdstippen hiervoor vermeld,
willen desillusies uitblijven. Proefnemingen zullen in dit op
zicht het voorgaande bevestigen.
g. Bij het slot van onze vergelijkingen, waarin wij niet geheel
volledig zijn geweest, zouden wij nog willen wijzen op een
bijzonder voordeel van nomogram B. Dit is nml. ingericht
voor gebruik in geheel Ned.-Indië, terwijl nomogram A alleen
geschikt is voor een klein gedeelte daarvan.
V. OMZETTING VAN HET NOMOGRAM VAN GONGGRIJP
VOOR ARTILLERISTISCHE DOELEINDEN.
Het nomogram van Gonggrijp is in zijn huidigen vorm volkomen
geschikt voor artilleristische azimuthsbepaling, mits alle waarne
mingen in straal-duizendsten, worden omgerekend in graden en
minuten. Waar dit echter veel tijd kost is het beter het nomogram
te construeeren met alle gegevens in straal-duizendsten. Deze
omzetting zal geen moeilijkheden opleveren.
Zoo moeten wijzigingen worden aangebracht in de becijfering
van de geographische breedten, den cirkelsector, die omgewerkt
moet worden tot kaartkilometers. We weten dat het punt op 9°
zuiderbreedte, dus 9° gelijk is aan kaartkilometer 0, dus op den
equator (de X-as) zal vermeld worden 540 X 9/5 972 (elke
kaartkilometer is 5/9 boogminuut).
Op 9° noorderbreedte dus 9° zou nu moeten komen te staan
kaartkilometer 1944. Hierbij doet echter een eigenaardigheid voor.
Immers we hebben reeds gezegd dat, wanneer de teekens van
breedte en declinatie gelijk zijn, gewerkt moet worden in de
bovenste helft van den cirkelsector, zijn ze ongelijk in de onderste
helft.
Stellen we ons nu voor, dat de declinatie negatief is en wij een
waarneming op het noordelijk halfrond verrichten bijv. binnen
de grenzen van kaartkilometer 1000. In dit geval zouden we in de
onderste helft van den cirkelsector moeten construeeren, waar
echter kaartkilometer 1000 niet voorkomt.
214