4. EENIGE BESCHOUWINGEN OVER HET OPMETEN VAN
DE SPRINGHOOGTE IN BERGTERREIN (I)
door
L. T. W. DE VRIES,
Eerste Luitenant der Artillerie.
V.S. Art. I. zegt m.b.t. opgemeide aangelegenheid in pt. 36, dat
bij aanzienlijk hoogteverschil tusschen batterij en waarnemer
slechts spn. boven of nagenoeg boven het doel in de berekening
van de ware sph. betrokken mogen worden.
Eene bestudeering van het artikel „De waarneming in berg-
terrein", van de hand van den toenmaligen Kapitein der Artillerie
M. Boerstra1), doet o.m. zien, dat de vorengenoemde hoogte
verschillen slechts dan bij de sph.meting een verschilzicht zullen
veroorzaken, wanneer de richtlijn en de waarnemingslijn in ver
ticalen zin een hoek met elkaar maken, eene opvatting, welke
in pt. 108 van het H.S. Art. tot uiting komt.
V.S. Art. pt. 87 zegt in dit verband
„Indien tijd en omstandigheden niet toelaten, de waarneming
voor te bereiden op de hiervoor aangegeven grondslagen, wordt
toch naar dezelfde beginselen waargenomen, en worden de waar
genomen afwijkingen voor zoover mogelijk door schatting ver
werkt tot die, welke den onmiddellijken grondslag vormen voor
de wijziging der vuurgegevens.
Voor den vuurleider is het hierbij van het grootste belang,
zich het onderlinge beloop der voor de waarneming gewichtige
lijnen en vlakken in de ruimte voor te stellen."
Naar onze meening zullen, bijv. als gevolg van onvoldoende
topografische voorbereiding, de omstandigheden er al te dikwijls
toe dwingen, van een gebruik van de in het V.S. Art. I vermelde
waarnemingsvlakken, althans van eene toepassing daarvan in
vollen omvang, af te zien. Een vuurleider zal zich dus dikwijls
niet stipt aan de letter van het V.S. Art. I kunnen houden en
derhalve genoodzaakt worden, het inschieten min of meer naar
eigen inzicht te regelen. In verband hiermede moet hij in staat
zijn en zulks veelal in een korte spanne tijds met juistheid
te beoordeelen, wat hem onder bepaalde omstandigheden te
wachten staat.
301
b I.M.T. 1924 nr. 5.