Op overeenkomstige wijze zullen in de gevallen II t/m V langs- hellingen van 3 100, 3 100, 1100, en 1100 door hem worden vastgelegd. Eene beschouwing van deze langshellingen doet hem zien, dat hij in de gevallen II en III veilig doet, de sph. na het grensschieten met behulp van eene tijdelijke terreinhoekverhooging boven het inschietpunt te regelen. Overigens blijkt hem, dat in de gevallen IV en V de op de vorkgrenzen waar te nemen springhoogten met voor de practijk voldoende nauwkeurigheid bij de berekening van de werkelijke sph. zullen kunnen worden benut (e.e.a. afhankelijk van de op dracht). Wellicht ten overvloede zij er op gewezen, dat in geval VI geen langshelling door hem zal worden geconstateerd. Behalve dat onder bepaalde omstandigheden het percentage aanslagen een juisten indruk van de werkelijke sph. zal kunnen geven, kan het voorkomen, dat zelfs bij belangrijke langshelling springpunten, niet in de onmiddellijke omgeving van het inschiet punt, voor de berekening van de werkelijke springhoogte in aan merking zullen kunnen komen. Zulks is het geval, wanneer deze springpunten achteraf afkomstig blijken te zijn van lagen, welke min of meer symmetrisch t.o.v. het inschietpunt waren gegroe peerd. Deze ligging moet dan blijken uit den schietstaat. Onder omstandigheden verkeerende, als in bovenstaande figuur aangegeven, welke schematisch het verloop van een inschietvuur weergeeft met een werkelijke springhoogte van 0, zullen de in de lagen v/m 30 t/m 32 opgemeten sphn. in de berekening van de werkelijke sph. betrokken mogen worden. Immers wat men aan deze zijde van het inschietpunt te laag opmat, werd aan gene zijde voor hetzelfde bedrag te hoog vastgesteld, zoodat het gemiddelde de werkelijke sph. zal moeten opleveren. Hoewel theoretisch nooit geheel zuiver, kan hiervan met voordeel partij getrokken worden, wanneer de omstandigheden er toe dwingen het grensschieten ontijdig te staken en men dus het inschietpunt nog onvoldoende dicht zal hebben bereikt. Van zelf sprekend zal een vuurleider, waar mogelijk, zijne conclusie langs anderen weg nml. met het percentage aanslagen trachten te controleeren. Hiervoor werd reeds opgemerkt, dat, indien het inschieten uitsluitend met gk. as. heeft plaats gehad, na toepassing van een tijdelijke th.verhooging op de gehalveerde vorkgrenzen, het K. W. 306

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 48