Oostenrijk
Opperbevelhebber van het Oostenrijksche Noorderleger was
Feldzeugmeister Benedek, een Hongaar, die zijne keuze dankte
aan een voorbeeldigen persoonlijken moed, en ook wel aan geluk.
Hij was 60 jaren oud, doch goed geconserveerd, had ruime
krijgservaring en werd door den troep verafgood. Hoewel inder
daad een uitstekend troepenaanvoerder en ervaren tacticus, was
Benedek allerminst een strateeg.
Zijn benoeming tot Opperbevelhebber in Bohemen aanvaardde
hij met tegenzin, omdat naar hij zeide hij het operatieterrein
noch den Pruisischen tegenstander kende wat er tevens op wijst,
dat zijne theoretische voorbereiding van het opperbevel gering
moet zijn geweest. Feitelijk was hij dan ook niet meer dan de
geroutineerde troepenaanvoerder uit de Italiaansche oorlogen.
Neemt men dit aan, dan volgt daaruit tevens de verklaring
voor zijne besluiteloosheid en zijn zwakke houding bij de leiding
der strategische combinaties in Bohemen. Overweegt men verder
nog, dat zijne benoeming door volk en leger werd geëischt, doch
allerminst naar den smaak was van de Wiener Hofkringen, dan
schijnt zijn positie van den aanvang af wel moeilijk geweest te
zijn.
Zijn tekort aan strategische kennis had nog goed gemaakt
kunnen worden, indien door hem een stafchef was gekozen
van het formaat van een „Moltke". Helaas was dit niet het geval
Want Chef van den Staf van het Noorderleger was Freiherr
Alfred von Henickstein, over wien wij 2 beoordeelingen zullen
geven i1)
De Russische kolonel Dragomirow oordeelt
Henickstein was ongetwijfeld een bekwaam man, doch had zijn.
bekwaamheden niet zoo zeer gericht op zijn vervolmaking als
militair, als wel op die specialiteit, door welke men in Oostenrijk
gemakkelijker promotie maakt. Als buitengewoon werkzaam en
daarbij sarcastisch man had Henickstein in korten tijd in het
Ministerie van Oorlog grooten invloed verworven. Toen hij tot
264
„marschirte bei ihm vorbei; der Eine hatte eine Blume am Helm-Adler,
„der Andere im Knopfloch, einzelne Officiere in Plaids darauf
„wurde nicht geachtetsah aber der General eine aufgeknöpfte Ach-
„selklappe, so machte er eine Bemerkung die ziemlich eindring-
„lich war. Diese Pedanterie ist nicht ohne belebende Kraft warum
„soil man dem Soldaten oder dem Officier nicht eine Abweichung
„von der strengen Form in dem nachsehen, was ihm Freude macht
„oder aus unvermeidlicher Nothwendigkeit geschieht Aber gleich-
„zeitig sind unzulassig und dürfen nicht ungerügt bleiben solche
„Abweichungen, welche nur Nachlassigkeit zeigen."
b Een derde oordeel over Benedek's hoofdkwartier kan men nog vinden,
in de Vierteljahreshefte 1909, blz. 79.