De Order voor den Militair Geneeskundigen Dienst Nr. 7, bedoeld als commentaar op en aanvulling van de H.V.B. geeft in de uitgave 1936, naast aanwijzingen betreffende de verstrek king van vaccinestof uit 's Lands koepokinrichting te Bandoeng en een andere omschrijving der inentingstechniek, een nieuwe regeling betreffende de herinenting tegen pokken bij de be roepsmilitairen, welke hierop neerkomt, dat van het verschijnen van evengenoemde Order tot 1 Januari 1940 geen revaccinaties zullen plaats vinden en in het jaar 1940 het geheele Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger „en masse" tegen pokken gerevac- cineerd zal worden. Daarna zullen de herinentingen tegen pokken geregeld om de 5 jaren geschieden. Dit is nu de eenige belangrijke wijziging en (naar onze meening) verbetering, welke de Algemeene Order 1904 Nr. 44 in den loop van zijn lang bestaan heeft onder gaan, daardoor als het ware getuigenis afleggend van het on wrikbare standpunt van het legerbestuur, dat een goede vacci natietoestand tegen de pokziekte in een tropisch land als het onze een factor van groot belang is voor de gevechtswaarde van het leger. ad b. Voorschriften ter voorkoming der pokziekte bij het dienstplicht- en reservepersoneel. Gaan we thans na hoe de pokken (re-)vaccinatie geregeld is bij het dienstplicht- en reservepersoneel, dan zullen we zien, dat de tijdgeest, dien het beroepsleger zonder schade voorbijging, hier wel degelijk zijn ongunstigen invloed heeft doen gelden. In den thans vervallen Algemeene Order 1926 Nr. 7 5 artikel 13 (1) a en b stond imperatief voorgeschreven, dat zoo spoedig mogelijk na opkomst in werkelijken dienst de dienstplichtigen onderworpen moesten worden aan de inenting (c.q. herinenting) tegen pokken tenzij zij een geneeskundige verklaring konden toonen, dat zij die kunstbewerking binnen het laatste jaar vóói hunne opkomst in werkelijken dienst hadden ondergaan. 27 Mei 1930 heeft zich echter bij de inlijving der dienstplichtigen voor de Mei-ploeg van dat jaar bij de Militie-Compagnie van het 15e Bataljon het geval voorgedaan, dat een dienstplichtige de voor geschreven inenting tegen de pokziekte niet wenschte te onder gaan. Het antecedent was er en spoedig volgden anderen, die de betrokken instanties dwongen het aldus in het brandpunt der belangstelling gerukte vraagstuk nader in studie te nemen. Het merkwaardige van den Alg. Order 1926 Nr. 7 was, dat daarin t.a.v. de typhus-cholera-injecties een heel ander standpunt werd ingenomen dan t.a.v. de pokken (re-)vaccinaties. Het in enten c.q. herinenten met typhus-vaccin was namelijk niet im peratief voorgeschreven. Artikel 13 (1) sub C gaf slechts aan „dat daartoe de gelegenheid moest worden gegeven". Men had wat dit laatste betreft blijkbaar dus een ander standpunt inge- 403

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 57