dien tijd leest, kan zich echter moeilijk aan den indruk onttrekken, dat een groot deel van den tegenstand, welken het verplicht stellen van de inenting tegen typhus van de zijde van den militair geneeskundigen dienst in Frankrijk ondervond, moet worden toegeschreven aan een zeker depit, omdat de regeering tot dien maatregel was overgegaan zonder het advies der militair genees kundige autoriteiten in te winnen. De militair geneeskundige dienst in Frankrijk legde het er namelijk destijds op aan, de gemeentebesturen van regeeringswege te doen dwingen tot het treffen van betere hygiënische voorzieningen (onder bedreiging de troepen naar elders over te brengen) en vreesde nu, dat door de verplichte inenting het motief voor dien dwang zou vervallen. Het bleek echter spoedig dat de vrijwillige vaccinatie in het Nederlandsch-Indische Leger weinig succes had, daar zich tot Juni 1915 slechts 1 van de militairen aan de kunstbewerking had onderworpen. Een voorstel van den toenmaligen Inspecteur van den Militair Geneeskundigen Dienst om, althans voor wat de recruten betreft, de vaccinatie tegen typhus verplichtend te stellen, werd niet aanvaard omdat bij verplichtend stellen van de inenting tegen de typhus abdominalis alléén voor de recruten, uiteraard eerst na tal van jaren noemenswaardige resultaten zou den zijn te verwachten, terwijl bovendien het gevaar niet denk beeldig zou zijn, dat de vaccinatie eerst tegen pokken en daarna nog eens tegen typhus, onmiddellijk na het in dienst treden, niet aan de Inlandsche werving ten goede zou komen. Waar de werving van Javanen destijds toch al niet zoo bijster goed ging, en voor de recruten van dezen landaard moeilijk een uitzondering kon worden gemaakt, werd het voorstel voorloopig althans van de hand gewezen. Een kentering in de publieke meening ten opzichte van het nut der typhus-vaccinatie kondigde zich echter in de 2e helft van 1915 aan, toen een hernieuwde aanbeveling der kunstbewer king in de Ie Militaire Afdeeling op Java met het oog op de te houden groote manoeuvres, tengevolge had, dat alle aan de ma noeuvres deelnemende Infanteriekorpsen uit de afdeeling t.w. het 10e, 16e, 20e Bataljon, de mitrailleurs en wielrijders, de cavalerie en veldartillerie hadden zich reeds vroeger aan de vaccinatie onderworpen zoomede een groot aantal vrouwen en kinderen, totaal ongeveer 4000 personen zich lieten inenten. Waar de zaken zoo stonden meende men goed te doen zijn heil te blijven zoeken in propaganda met woord en geschrift. Hierbij zijn in den loop der eerstvolgende jaren nogal eens con flicten gerezen omdat, naar gelang de persoonlijke instelling der gezaghebbenden, nu eens werd uitgegaan van den stelregel „men moet het onmogelijke vragen om het mogelijke te bereiken", dan weer „men moet het minimum vragen, maar dat dan ook eischen". 406

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 60