Ondanks de langzame vorderingen, welke de inentingen in het leger maakten, kon echter reeds 1 April 1916 geconstateerd wor den, dat voor de garnizoenen Weltevreden en Meester-Cornelis, waar, zooals reeds werd opgemerkt, de inentingen een bevredigend verloop gehad hadden, de typhusfrequentie onder de daar gele gerde troepen beduidend terugliep. Dit is de eerste groote stap in de goede richting geweest. Men behoefde zich van toen af niet meer uitsluitend te beroepen op elders met de vaccinatie verkregen gunstige resultaten, maar kon al was het voorloopig ook nog maar op zeer bescheiden schaal zijn betoog met eigen cijfers staven. Met ongeregelde tusschenpoozen verschenen cir culaires, die steeds weer de aandacht vestigden op de groote waarde der prophylactische typhusvaccinatie zoowel voor enkeling als voor gemeenschap. Deze alle te bespreken zou te ver voeren, maar een paar verdienen hier toch wel nader onze aandacht. Zoo de vermaarde circulaire van 19 Juni 1918 (nr. 1756), welke naast een menigte belangwekkende statistische gegevens op het gebied der typhusmorbiditeit en mortaliteit in de verschillende legers vóór den wereldoorlog, poogde de vaccinatie aantrekkelijk te maken door de manschappen op de dagen der inenting en op de 2 volgende dagen zooveel mogelijk vrij van dienst in het vooruit zicht te stellen. Merkwaardigerwijze zonder veel succes Een andere zeer belangrijke circulaire is die van 21 April 1921 (nr. 934) geweest. Hierin werd er de aandacht op gevestigd, dat sedert 1918 weinig vooruitgang te bespeuren viel in het percentage der volledig geënten van ons leger, dat in 1916 40 in 1917 50 in 1918 65 in 1919 67 en in 1920 '69 der totale legersterkte bedroeg. De procentcijfers der Euro peanen bedroegen toen 34, 39, 46. 47 en 44 terwijl de overeen komstige cijfers voor Amboineezen en Inlanders waren 48, 59, 70, 73 en 76%. Hiermee in overeenstemming bleken dan ook de typhusziektecijfers der Amboineezen en Inlanders veel gunstiger dan die der Europeanen. In 1915 bedroegen deze voor de Euro peanen 15,6 °/oo en voor de Amboineezen en Inlanders 8,7°/oo> terwijl de overeenkomstige cijfers voor 1920 bedroegen voor Euro peanen 9°/oo en voor de Amboineezen en Inlanders slechts 1)8 oo- De tot en met 1920 bij ons leger verzamelde statistische gegevens gaven aanleiding tot de volgende stellingen 1. Er heeft sinds 1915 een nog steeds voortgaande daling van de typhusmorbiditeit in het leger plaats. 2. De daling is het duidelijkst bij de Amboineezen en Inlanders (best gevaccineerde groep). 3. De sterke afname in ziekte- en sterftecijfers aan typhus kan grootdeels als een gevolg van de massa-entingen beschouwd worden. 4. Het zal nog wel jaren duren, voor de hygiënische toestanden buiten de militaire kampementen verbeteren, zoodat in de 407

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 61