is gelegen tusschen de W. uitloopers van het Himalaya gebergte, het Hoogland van Pamir en de Hindoe Koesj, terwijl het Z. deel bestaat uit het N. gedeelte van de Soliman Keten, waardoor de provincie het overgangsgebied omvat van de vruchtbare Voor Indische Laagvlakte naar de hooglanden van Midden Azië en Iran. Van de vlakte af neemt de hoogte van het grensgebied vooral in het N. snel toehet bergland is buitengewoon woest en schaars begroeid. De bevolking, welke in hoofdzaak leeft van veeteelt, bewoont in den winter uitsluitend de dalen. Weliswaar verwijden deze dalen zich op enkele plaatsen, aldus gelegenheid biedend voor het vestigen van belangrijke nederzettingen, doch ovei het algemeen zijn zij eng, terwijl hun loop wordt gevolgd door wilde, in den winter in den bovenloop niet zelden bevroren, bergstroomen. De rivierdalen vormen de vaak uit een aaneen schakeling van défilé's bestaande verbindingswegen tusschen de vlakte en -de enkele, vooral in den winter, moeilijk te doorschrijden, passen in het grensgebergte. Van deze passen geeft de Bos-atlas er slechts twee aan, nml. den Khaiber pas ten W. van Pesjawar en den Bolan pas ten Z.O. van Quetta. Weliswaar zijn dit de belangrijkste, doch daar naast vallen er -nog enkele andere te vermelden, welker namen in de geschiedenis herhaaldelijk worden genoemd. Deze zijn van N. naar Z. de Baraghil pas, de Doera, Zidik en Sjawal passen, en de Peiwar pas, terwijl daarnaast als toegangswegen n-og de Tochi- en Gomal valleien dienen te worden genoemd. Deze passen en valleien zijn vrijwel alle gericht naar het W. daar men het tusschen den bovenloop van de Oxus en de zijtakken van de Tsjitralrivier gelegen bergland, evenals de ten O. daarvan gelegen Himalaya gebergte e-n het Achter Indisch bergland, als practisch ondoorsehrijdbaar kan beschouwen, althans voor verplaatsingen van bevolkingsgroepen of strijdende troepen van noemenswaardige sterkte, vormen de genoemde accessen tevens de eenige invals poorten, welke toegang geven tot Voor Indië. Houdt men voorts in het oog, dat het meesterschap -over de passen de mogelijkheid opende tot verkrijging van toegang tot de vlakte, welke op de, zoowel ten aanzien van klimaat als van bestaansmogelijkheid minder goed bedeelde bewoners van het hoogland van Iran een machtige aantrekkingskracht uitoefende, welke nog werd vergroot door de vermaardheid van den rijkdom van Voor-Indië aan edele metalen en edelgesteenten, -dan zal het duidelijk zijn, waarom het gebied van de N.W. grensprovincie sedert menschenheugenis een terrein van strijd is geweest. 2. Van de oudheid tot de komst van de Engelschen. In de grijze oudheid drongen reeds -de Perzenkeizer Darius (517 v. Chr.) en Alexander de Groote (327 v. Chr.) -door het gi e-nsgebied de vlakte binnen. Laatstgenoemde nam zijn weg 461

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 18