Beloetsjistan, waar o.m. Kelat en de Bolanpas moesten worden
veroverd. Door de vreemde troepen gesteund, besteeg Sjah Sjoeya
den troon, echter niet voor langen tijd, want in 1842 werd hij
met de Engelsehen na bloedigen strijd verdreven, waarna Doot
Mohammed terugkeerde (Intusschen was in 1841 ook de Khan
van Beloetsjistan door de Britsch-Indische regeering weder op zijn
troon geplaatst). De gebeurtenissen van 1838 hadde-n den Engel
schen de wenschelijkheid getoond, zelf aan de passen te zetelen,
daar zulks betere gelegenheid bood, de zaken met Afghanistan
(en derhalve ook met Rusland) te regelen. Zij zetten daarom
hun opmarsch langs den Indus en over de Sutlaasj voort en had
den eind 1849 de Pendjaab geheel in bezit. In genoemd jaar werd
het kamp te Pesjawar opgericht, waarin het sterkste garnizoen
van geheel Britsch-Indië werd gelegerd.
Het is begrijpelijk, dat de aanhangers van den verdreven Sjah
Soeya steun zochten bij de Engelschen, doch evenzeer, dat Doot
Mohammed dezen niet bijster vriendelijk was gezind.
De Britsche politieke commissaris te Pesjawar, Edwardes, was
echter van meening, dat men beter deed, den vorst te erkennen
en toenadering tot hem te zoeken, daar zulks zijns inziens het
'eenige middel was om den voortdureniden strijd met de grens-
stammen te doen verminderen. De juistheid van deze opvatting
is door de geschiedenis bewezensteeds wanneer de Engelschen
op gespannen voet stonden met den emir, groeide1 het verzet van
de grensbewoners, wier blikken immers meer naar het W. waren
gericht dan naar het O. Men meene echter niet, dat deze lieden
geheel rustig waren, wanneer alles tusschen Afghanistan en het
Britsche rijk pais en vree geleekdan waren het onderlinge
twisten, kleine particuliere verschillen van meening en rooverijen
van de stammen, dan wel hoofden, die, den emir niet gunstig
gezind, roet in het eten trachtten te gooien, zoodat de Engelsche
troepen ook in deze rustiger tijden genoeg hadden en nog heb
ben te doen. Kon reeds Lord Roberts in zijn befaamd boek
„Forty-one years in India" getuigen, dat de dienst aan de N.W.
466
b Hoewel de omvang van dit boek menigeen zal afschrikken, kunnen wij
de lezing ervan zeer aanbevelen aan hen, die meer willen weten omtrent
de gebeurtenissen tijdens de Mutiny en aan de H.W. grens, in welke laatste
Lord Roberts zulk een belangrijke rol heeft gespeeld. De talrijke opmer
kingen, welke worden gemaakt omtrent het gebeurde en de toestanden in
Britsch-Indië van de jaren 18521893, getuigen van den vèrzienden geest
van een van Engeland's grootste veldheeren de beschrijvingen van de
door hem medegemaakte en later geleide veldtochten werpen een eigen
aardig licht op de vèrhoudingen zonder nochtans ook maar den indruk
te wekken, dat zij worden gegeven ter eigen verheerlijking of verontschul
diging van gemaakte fouten, waaraan ook Lord Roberts niet is ontkomen.
In het bijzonder wijzen wij op de beschrijving van het krachtige ingrijpen
van den commandeerenden gnl. te Pesjawar tijdens het uitbreken van de
Mutiny, de door dezen ingezette tochten, welke het behoud van de Pendsjaab