moest worden gestaakt. Deze opstand was een gevolg van den
strijd om de opvolging, welke sedert 1892 was ingevoerd. In dit
jaar overleed de oude vorst, die zich in 1878 uit vrees voor de
Afghanen onder de suzereiniteit van den Maharadja van Kasjmir
had geplaatst. Daar laatstgenoemde een vazal was van de Britsch-
Indische regeering, was Tsjitral hierdoor onder haar politieken
invloed geraakt, welken invloed zij, beducht voor de mogelijk
heid van het verwekken van onrust onder de N. grensstammen
door de naar de Oxus doorgedrongen Russen, in den loop der
jaren had vergroot. De leidende gedachte was daarbij immer
geweest, het doel met geringe in de practijk te geringe
kosten te bereiken. Zoo bevonden zich in de N. streken slechts
enkele vertegenwoordigende Britsche officieren, die, beschermd
door een zwakke dekking van Britsch-Indische troepen, leiding
moesten geven aan de politiek en tevens aan de plaatselijke hulp
korpsen, terwijl de Engelsche invloed overigens slechts werd ver
kregen door het verleenen van subsidies en het verstrekken van
wapenen en munitie. Zoolang de bevolking gunstig gezind was,
ging dit goed, doch zoodra braken geen moeilijkheden uit, of
het ook overal elders dan in Tsjitral toegepaste systeem leidde
tot een fiasco.
Nu was niet alleen Tsjitral door de aldaar gevoerde troonstrijd,
doch ook het ten Z. van deze plaats gelegen gebied een broeinest
van intrigues. De hoofdrol daarin werd vervuld door een zekeren
Umrah Khan, een hoofd van de Badjaurs, die zich beurtelings
met een der omwonende stamhoofden verbond teneinde een der
den te bestrijden om zich vervolgens gezamenlijk met dit slacht
offer te wenden tegen zijn vroegeren bondgenoot, waarbij hij
er uiteraard voor' zorgde, de lachende derde te zijn. In de twisten
over de opvolging in Tsjitral meende Umra Khan een schoone
gelegenheid te zien om in troebel water te visschen. Hij verbond
zich met een vroeger naar Afghanistan gevluchten en vandaar
teruggekeerden pretendent en slaagde er vervolgens in, dezen
geleidelijk op zijde te schuiven. De wrok, welke door zijn hier
boven beschreven optreden bij vele stamhoofden was ontstaan,
was echter zoo groot, dat enkelen zich niet bij hem aansloten.
Toen bovendien bleek, dat de Engelschen de sterksten waren,
liepen sommige vroegere vijanden van Umra Khan naar hen
over. Door deze omstandigheid alsmede het feit, dat de stammen
in Kasjmir en de eerst drie jaar tevoren onderworpen Hunzas
en Nagaris niet alleen trouw bleven, doch zelfs hulptroepen zon
den en de Emir zich afzijdig hield1), valt het te verklaren, dat
573
1) Hetgeen niet verhinderde, dat bij Tsjitral geregelde Afghaansche
troepen tegen de Engelschen optradenDe Emir en zijn bevelhebbers ver
klaarden, dat deze soldaten op eigen gelegenheid derwaarts waren getrok
ken. Nadat van Britsche zijde een niet malsch gesteld protest was ingediend,