7. 18971919. De grensopstanden. Uitbreiding van het Engel- sche gezag. Het jaar 1896 verliep rustig, doch dit was slechts de stilte die voorafging aan den storm, welke in 1897 losbarstte en aanleiding gaf tot een zeer kritieken toestand, daar in genoemd jaar gelijker tijd, dan wel kort na elkaar, verschillende opstanden uitbraken. Indien men voorts nog in aanmerking neemt, dat Britsch-Indië in hetzelfde jaar geteisterd werd door hongersnood en pest, ter wijl in de groote steden als Bombay, Madras en Calcutta her haaldelijk oproeren voorkwamen, dan zal het duidelijk zijn, dat mag worden gesproken van een crisis, welker bezwering zeer veel van de krachten van het leger heeft gevergd. De eigenlijke oorzaak van de onrust in het grensgebied werd gevormd door de voortzetting van de grensbepaling, waarin, zoo als wij reeds eerder opmerkten, een voorbode van een naderende onderwerping werd gezien. Voorts verkeerde de grensbevolking in een geprikkelde stemming doordat den sultan van Turkije, dien zij weliswaar niet als haar allerhoogste geestelijk hoofd beschouwde, 'doch voor wiens wel en wee zij toch immer meer dan gewone belangstelling koesterde, na zijn successen in den Grieksch-Turkschen oorlog door de groote mogendheden den voet was dwars gezet. Handig maakten de mullahsx) van deze stem ming gebruik om de stammen aan te sporen tot opstand. Zij wezen er daarbij op, dat de trouweloosheid van de Engelschen ook in het grensgebied zeer duidelijk aan het licht trad. Hadden zij niet, ondanks alle beloften, in onder hun invloed gebracht gebied geen garnizoenen te leggen, noch wegen te bouwen, een bezetting gelegerd in Tsjitral en den aanleg van een verbinding van deze plaats met Malakand terhand genomen Voorts schil derden de mullahs, hoewel dit uiteraard in strijd was met het aangenomen feit, dat blijvende onderwerping van het grensgebied in het voornemen lag, het verleenen van subsidies aan zich rustig gedragende stammen af als een bewijs van zwakheid2)Ten slotte spiegelden de oproerkraaiers den steun voor van den Emir, die zich kort tevoren had begeven in beschouwingen over den Heiligen Oorlog en daarover zelfs een geschrift had gepubliceerd. Doch wat dezen steun betreft kwamen de mullahs volkomen bedrogen uitde Emir, die sedert 1882 zware subsidies ontving, zoowel in geld als in wapens en munitie, wenschte deze bron van inkomsten niet op het spel te zetten, hield zich voorloopig 575 J) Hadji's. Deze lieden zijn in het N.W. grensgebied buitengewoon fana tiek zoodat de Engelschen hen niet zelden aanduiden als „mad mullahs", hetgeen in krantenberichten als regel wordt vertaald met „gek". Dat zij echter nog niet zoo gek zijn, bewijst de uiterst listige wijze, waarop deze lieden optreden. Geheel onjuist was dit nietwij komen hier later op terug.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 23