afzijdig en gaf nadat de Engelschen hem op zeer hoffelijke
doch niettemin nadrukkelijke wijze hadden gewezen op het
onder de grensstammen heerschende „misverstand" openlijk
zijn afkeuring over de opstanden te kennen.
Voor de Afridi's in het bijzonder was nog een aanleiding tot
onrust gelegen in het gerucht, dat de Engelschen van plan waren,
langs den N. oever van de Kaboelrivier een spoorweg aan te
leggen naar Dakka en Jalalabad. De bevolking vermoedde, dat
de route door den Khaiberpas na de totstandkoming van de
genoemde verbinding zou worden verlaten waardoor hun onge
twijfeld een belangrijke bron van inkomsten zou ontvallen. In
1882 hadden de Engelschen namelijk met de Afridi's een overeen
komst gesloten, waarbij deze verklaarden, tegen een jaarlijksche
vergoeding van 87.000 roepies (1 roepie was 0.80) af te zien
van hun strooptochten en, tegen betaling van nogmaals hetzelfde
bedrag, soldaten te zullen leveren voor de bezetting van de
forten in den Khaiberpas (Korps Khaiber Rifles), welke dienden
ter beveiliging van de handelsroute.
De eerste van de serie opstanden brak uit in Waziristan, alwaar
op verzoek van de Daurs in October 1895 het gebied van dezen stam
de Tochivallei met onmiddellijke omgeving onder Engelsch
bestuur was geplaatst. In verband hiermede werden de aan de
omwonende stammen uitgekeerde bedragen voor het verrichten
van verschillende diensten en voor het „bewaren van goed gedrag"
herzien, terwijl tevens een bestuurspost werd gevestigd te Datta
Khel. Eind 1896 besloot men, ook het te Miransjah aanwezige
garnizoen derwaarts te verplaatsen. Toen nu op 10 Juni 1897
enkele officieren zich, vergezeld van een politiek agent en een
dekking, nabij genoemde plaats ophielden voor de verkenning
van een terrein voor het nieuwe kampement, werden zij op ver
raderlijke wijze overvallen. Dit leidde tot het zenden van een
strafexpeditie, welke, daar de benoodigde troepen uit het achter
land moesten komen, eerst te 19 Juli Datta Khel bereikte en tot
Januari 1898 in de omgeving van deze plaats verbleef.
Terwijl de Tochi-expeditie op weg was naar Datta Khel, ver
toonde de bevolking van de Swatvallei teekenen van onrustals
voorzorgsmaatregel zonden de Engelschen troepen naar Malakand.
Op 26 Juli werd de post te Tsjakdara, welke de brug over de
Swat in den weg naar Tsjitral dekte, aangevallen door een bende,
welker leider haar onkwetsbaarheid had voorgespiegeld, zoodat
zij grootendeels ongewapend was. De aanval werd afgeslagen,
evenals die, welke op 27 Juli en volgende dagen werden uitgevoerd
tegen Malakand en herhaald tegen Tsjakdara, ditmaal echter met
ten deele zeer goed bewapende benden. Intusschen was het geheele
gebied tusschen de Swat en de Kaboelrivier in opstand geraakt
daar ook de Mohmands weder het hoofd hadden opgestoken en
op 7 Augustus de N.W. van Pesjawar gelegen post Sjabkadr had-
576