Nederlandsche Regeering en het Nederlandsche Volk, terwijl anderzijds de economische opleving, welke in het hijzonder in Indië te constateeren valt, het financieel mogelijk en verantwoord maakt terug te keeren op den weg van bezuiniging en inkrimping en ook het Indische leger de krachten te geven ook de mankracht welke het behoeft om beide taken naar behooren te kunnen vervullen. Doch ook om andere redenen moet het vervallen van de 4e cie. van het bataljon ongewenscht worden geacht. Het gaat nl. niet alleen om de mankracht van het Indische Veldleger, maar ook om de mankracht van het bataljon. Ook de geachte S. heeft zulks terecht gevoeld, wanneer hij schrijft„Het aldus ontbreken van een gewenschte, zoo niet noodzakelijk te achten vier-indeeling van onze fuseliereenheden kan worden ondervangen door indeeling van een vierde bataljon per regiment". Jammer alleen dat kapitein Van Dijken in zijn voorgestelde organisatie dit 4e bataljon niet opneemt, doch vervangt door een gemotoriseerde fuseliercompagnie, welke onderdeel qua sterkte uiteraard niet met een bataljon is te vergelijken, terwijl de motoriseering alleen een nadeel zal blijken te zijn en ook overi gens de behoefte aan een losse cie. in de organisatie van het regiment ons hoogst twijfelachtig voorkomt. Met den S. zijn wij het eens wanneer hij zegt, dat de vierindee- ling van onze bataljons in hooge mate wenschelijk moet worden geacht. In Europa is dat anders. Daar is de drie-indeeling normaal te achten. In Europeesche verhoudingen echter is het bataljon een klein onderdeel, meestal aan beide zijden aangeleund, zoodat voor zelfstandige acties en manoeuvres weinig ruimte is. Bij ons is dat geheel anders. Het bataljon moge dan geen groote eenheid zijn, een belangrijke eenheid is het zeker. Een eenheid, welke veelal op één vleugel niet aangeleund zal zijn en welke in onze verhoudingen dikwijls wel ruimte zal hebben tot zelfstandig opereeren en manoeuvreeren. In die omstandigheden springen de voordeelen van de aanwe zigheid van 4 cien. in het bataljon duidelijk in het oog, te meer nog bij een mogelijk optreden in bedekt terrein. De huidige organisatie van het Indische bataljon, waarvan één van de voornaamste kenmerken is de groote mankracht, is dan ook geen toeval en nog minder een gevolg van conservatisme, maar berust op goede tactische gronden. Reeds in 1932 (I.M.T. 1932 Nr. 2) werd door ons gewaarschuwd tegen het zonder meer loslaten van de 4e cie., waarbij onder 588

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 38