werpertje met een gewicht van 7 kgvolgens het Wetenschap pelijk Jaarbericht 1935 der Ned. Ver. v. Kr. W. zouden 9 van dergelijke wapenen bij de cie. worden ingedeeld. Bij de keuze van dien lichten mortier ware, zooals S. terecht aangeeft, in de eerste plaats te letten op het vermogen van het wapen, d.w.z. de uitwerking van het enkele schotde dracht daarentegen kan en moet zeer gering zijn, zooals bijv. voor den Poolschen granaatwerper. Behalve indeeling van bovengenoemde wapenen wenscht S. nog als regimentswapen een cie. zware mortieren, bestaande uit 2! maal 2 stukken van 10 cm, gemotoriseerd, met een dracht van 4 a 5 km. Om twee redenen hebben wij tegen die indeeling ernstig bezwaar. In de eerste plaats omdat wij bij de indeeling van mortieren e.d. niet verder moeten gaan dan strikt noodig is om de infanterie een behoorlijke aanvalskracht te geven tegenover zwakken, niet- voorbereiden of gedesorganiseerden weerstand. Met dat laatste wordt bedoeld de weerstand op de laatste 200 m, nadat de eigen artillerie haar vuur verlegd heeft, en de weerstand bij het bin nendringen in de vijandelijke stelling. De indeeling van mortieren, met een vooral in den aanval altijd zeer beperkten munitievoorraad, zal nooit in staat zijn, zooals wel eens wordt verkondigd, een soort evenwicht tusschen de aanvals kracht van de inf. en de kracht van een voorbereide inf. verde diging tot stand te brengen, een evenwicht, dat tactisch trouwens onbestaanbaar is. Tegenover een voorbereide verdediging zal de infanterie alleen, altijd onmachtig zijn en den steun behoeven van de artillerie c.q. en van vechtwagens. Gezien het vorenstaande wordt door ons de indeeling van zware mortieren bij het regiment infanterie, welke wapenen eerst tegen over een krachtig voorbereide verdediging tot hun recht zouden komen, minder juist en ongewenscht geacht. Daarbij komt nog dat de door S. gepropageerde mortieren een dracht zouden hebben van 4 a 5 km (vergelijk de Duitsche mid delbare mijnwerper van 17 cm, proj. gewicht 51 kg, dracht 1400 m) en alzoo als minder dan inf.geschut dan wel begeleidende artillerie beschouwd dienen te worden. Zoolang evenwel in de divisie nog over zoo verontrustend weinig artillerie wordt beschikt als thans het geval is, moet elke orga nieke indeeling van begeleidende artillerie worden afgekeurd en dient allereerst het streven gericht te zijn op versterking van de divisieartillerie. In de tweede plaats hebben wij tegen de indeeling van die zware mortieren ernstig bezwaarzulks geldt ook de gemotoriseerde 591

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 41