De door S. gestelde eisch van motoriseering van alle regiments organen berust o.i. op geen enkelen grond. De gemotoriseerde luchtdoelmitr. en antitankkanonnen hebben ook tijdens den marsch een speciale taak te verrichten, hetgeen voor de door S. genoemde gemot, mortieren en cie. inf. niet het geval isvan een gezamenlijk marcheeren kan dus toch geen sprake zijn. Wat doet het er dan toe of die andere regiments organen al dan niet gemotoriseerd zijn Door een doelmatige indeeling in de marschcolonne is ook in geval van paardentractie een tijdige uitgifte aan de batn. verzekerd te achten. In het door ons voorgestelde bataljon zou het tegenwoordige peloton mitr. omgezet moeten worden in een peloton mitr. en inf. geschut, bestaande uit 8 mitr. en 1 sie.mrtn., welk peloton een afzonderlijke verplegingseenheid zou moeten vormen, evenals de staf van het bataljon. De totale sterkte van het bataljon zou dientengevolge worden vermeerderd met plus minus 60 man (inbegrepen 1 man extra per sie. inf.), 35 paarden en 10 karren, alzoo in totaal bedra gende 1060 man, 200 paarden en 70 voertuigen. Het komt ons voor dat, mede in vergelijking met de huidige sterkte van het bataljon, tactisch noch organisatorisch daartegen ernstige bezwaren zijn aan te voeren. Overzichtelijkheidshalve moge voorgaand betoog als volgt wor den samengevat. Bij de reorganisatie van het regiment infanterie dient ver sterking van de aanvalskracht, het krombaanvuur, voorop gesteld te wordendaarnaast ware ook het aantal mitr. een weinig te vergrootenterwijl invoering van mitr. pistolen aanbeveling verdient. De reorganisatie van den luchtafweer van het reg. inf. en de hoogst noodzakelijk te achten organisatie van de vechtwagen- bestrijding dienen van huis uit te worden opgezet in het raam van de divisie, of zelfs van het Veldleger; hierbij te onderscheiden de beveiliging van de marschcolonne en van het ontwikkelde regiment, terwijl v.w.b. den luchtafweer bescherming van de voertuigen op den voorgrond moet staan. Bij de reorganisatie moeten de voornaamste kenmerken van het Indische bataljon, t.w. veel mankracht en groote mobiliteit, beide berustende op goede tactische gronden, onaangetast blijven. Het loslaten zonder meer van de 4e cie., zooals door S. voor gesteld, in feite terwille van 1 sie. mortieren, is onverantwoord te achten en zou, instede van een versterking, een verzwakking van de infanterie beteekenen, waarmede men het reeds zoo zwakke Indische leger, dat zoowel voor den strijd naar buiten als naar binnen dringend versterking behoeft, een slechten dienst zou bewijzen. 597

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 47