600 Huiszoeking bij Europeanen door politie om goederen, wapens e.d. in beslag te nemen, zelfs bij ontdekking op heeterdaad, is derhalve verboden. In dat geval dient de politie er zich toe te bepalen het betrokken perceel goed te bewaken en af te zetten, ten einde eventueel naar buiten gebrachte goederen, wapens e.d! onmiddellijk te kunnen aanhouden. Overigens dient de (hulp-) Officier van Justitie zoo spoedig mogelijk van alles op de hoogte te worden gesteld. Voor wat betreft het begrip „heeterdaad" moge worden verwezen naar I.M.T. 1936 aflevering nr. 9. Een kleine uitbreiding der bevoegdheden inzake huiszoeking door politieambtenaren vinden we echter in de volgende Staats bladen. Stbld. 1914 Nr. 631 juncto 632 1. „De in artikel twee van het Reglement op de Strafvordering bedoelde „ambtenaren zijn te allen tijde bevoegd ter inbeslagneming de uit levering te vorderen van al hetgeen kan dienen tot bewijs of redelijker- „wijs vermoed kan worden bestemd te zijn geweest of gediend te heb- „ben tot het plegen van eenig bij de artikelen 282, 283, 292, 293, 295, „296, 297, 299 en 303 van het Wetboek van Strafrecht omschreven „strafbaar feit. (Zedendelicten, S.). 2. „Zij hebben te allen tijde vrijen toegang tot alle plaatsen, waar rede- „lijkerwijs vermoed kan worden, dat eenig zoodanig strafbaar feit wordt „gepleegd. 3. „Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien, des noods met inroeping van den sterken arm. 4. „Is de plaats tevens eene woning of alleen door eene woning toeganke lijk, dan treden zij deze tegen den wil des bewoners niet binnen dan „op bijzonderen schriftelijken last van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur „en in tegenwoordigheid hetzij van dezen, hetzij van een Commissaris „van Politie. 5. „Van dit binnentreden wordt door hen Proces-Verbaal opgemaakt, dat „binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene, wiens woning is „binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. Stbld. 1930 Nr. 31. (Aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met bepalingen tot bestrijding van revolutionnaire woelingen) t Artikel 9. De ambtenaren, die in het algemeen belast zijn met het opsporen van strafbare feiten, zijn te allen tijde bevoegd ter in beslagneming de uitlevering te vorderen van al hetgeen kan dienen tot bewijs of redelijkerwijs vermoed kan worden bestemd te zijn geweest of gediend te hebben tot het begaan van eenig in de artikelen 104 108, 110 en 111 bis van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf. (Mis drijven tegen de veiligheid van den Staat. S.). Zij hebben te allen tijde vrijen toegang alle plaatsen, waar rede lijkerwijs vermoed kan worden dat een zoodanig strafbaar feit wordt begaan. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich dien desnoods met inroeping van den sterken arm.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 50