ten moeten worden. Dit vlak zou met het vlak I een hoek t maken.
In verband met de voor t mogelijk te achten waarden is de bepa
ling van de dwarshelling in vlak II practisch voldoende nauw
keurig).
Berekening van de langs- en de dwarshelling.
De langshelling KIC t -J— L CIB.
PR
tg L CIB (1)
In den rechthoek CWW'B is WW' CB (2)
In den rechthoekigen A BIW' (rechthoekig in W') is
IW'
BI (3)
cos. a
De waarden (2) en (3) gesubstitueerd in (1) levert
tg. L CIB tg. p cos. a.
Op grond van dezelfde overwegingen als bij waarneming
rechtuit werd besproken, nml.: het vervangen van de hoeken
t en P door hun sinus of tangens en omgekeerd, vindt men
Langshelling (t p cos. a °/oo I,
terwijl op overeenkomstige wijze kan worden aangetoond
Dwarshelling p sin. a °/oo II.
Als gevolg van de langs- en (öf) de dwarshelling zal eene on
juiste lengte-1) èn (öf) zijdelingsche2) ligging een verschilzicht
bij de springhoogtemeting veroorzaken.
Bij eene opstelling, zooals in de figuur 1 aangegeven, zullen
sint.
sptn., in het rooivlak dan wel sptn., vallende in
art.
rechtsche klein
een baan, teworden bevonden.
linksche groot
Met het oog op de duidelijkheid is een meer volledige opsom
ming van conclusies afzonderlijk, in den vorm van eene toelichting
op figuur 23), aan het slot van deze beschouwingen opgenomen.
In analogie met hetgeen daaromtrent hij waarneming rechtuit
werd medegedeeld, zullen, ter beaentwoording van de vraag of
onder bepaalde omstandigheden een verschilzicht zal optreden en
zoo ja, om dan een globalen indruk te verkrijgen van de mate
waarin dit het geval zal zijn, bij waarneming van terzijde de
betrekkingen (t P cos. a) en P sin. a in beschouwing
692
b Men vergelijke in dit verband het gestelde in V.S. Art. I pt. 81,
blz. 28.
In analogie daarmede zou, bij niet gedraaide glasplaatlijn, de betrekking
sin. a
3enz. moeten luiden.
tP cos. a
2) Verg. V.S. Art. I pt. 84 Waam. vlak II.
3) Zie bijlage II.