r
sph. van 14 -f- 10) X 2 °/oo zal worden vastgesteld.
Uiteraard vormt deze wijze van oplossen een samenvoeging tot
één, van de beide bij de oplossing I verrichte berekeningen, nml.
a) Het bepalen van de afstandfout met behulp van de coëffi-
W
cin C schijnbare zijdelingsche ligging X
a sin. a
b) De berekening daarmede van het verschilzicht m.b.v. de
langshelling (t-p cos. a
Oplossing IV.
Pt. 85 V.S. Art. I toepassende, doch nu de sph. berekenende,
die met behulp van het waarnemingsvlak II zou zijn opgemeten,
bepaalt de vuurleider niets anders dan de waargenomen sph.
t.o.v. de richtlijn, zoodat na vermenigvuldiging met de coëfficiënt
W/S, de werkelijke sph. ineens (men vergelijke opl. II) zal zijn
gevonden.
tg. cpn mt n 473 °/oo-
Mede aan de hand van bovenstaande schets stelt de vuurleider
uit de waarneming eene werkelijke springhoogte van
(—14)
3 2
14 10) X 2~ °/oo vast.
d 5
Het zal duidelijk zijn, dat de oplossingen IIV in wezen dezelfde
zijn. Bij de afleiding van de langshelling (t(I cos. a van het
hier besproken waarnemingsvlak werd aangenomen, dat t en p
ten hoogste 100 °/oo zouden bedragen. J) Indien wij deze onder
stelling ook bij de afleiding van de in het V.S. Art. I op blz. 29
gegeven fbrmule voor tg mn maken, gaat deze in den onder-
staanden vorm over
698
D D
9 In dit verband was de hoek 150), in het zoo juist behandelde
voorbeeld te groot. Eene vergelijking van de uitkomsten I t/m IV doet zien,
dat de nauwkeurigheid van de benaderde betrekkingen (tP cos a)
en f> sin. O. practisch medevalt, te meer waar men bovendien als regel
kleinere waarden van t en P verwachten mag.