dan heeft de militaire aanvoerder de bevoegdheid van de opdracht
voor zooveel noodig af te wijhen dan wel te weigeren daaraan gevolg
te geven".
Hoewel een dergelijk conflict naar onze meening tot de uit
zonderingen zal behooren, vooral sinds de verschijning van Stbl.
1927 Nr. 345, waarin de samenwerking tusschen Bestuur en Leger
uitvoerig geregeld werd en na de in deze materie opgedane erva
ringen, zal de militaire aanvoerder dit goed moeten aanvoelen;
vaak toch zal het gaan om kostbare menschenlevens en de levens
van de ingezette militairen, terwijl tevens den militairen aan
voerder (bovendien ook het bestuur) voor oogen moet staan dat
het leger, het gezagsapparaat dat vaak in laatste instantie moet
worden ingezet en waarvan de bevolking ook zeer goed beseft
dat dit het gezagsapparaat is, geen échec mag lijden.
Hier komt het er dus voor den militairen aanvoerder op aan,
de verantwoordelijkheid te durven aanvaarden.
Grensgevallen zullen zich natuurlijk wel eens voordoenmocht
achteraf de militaire aanvoerder niet geheel gelijk krijgen, dan
zal hij toch het prettige gevoel hebben naar beste weten te
hebben gehandeld. Gevaren zijn er voor den soldaat om getrot
seerd te worden zulks mag echter niet ontaarden in roeke
loosheid.
Doch ook de bestuursambtenaar zal moed moeten hebben om
eventueel willens en wetens tegen van politiezijde gegeven tech
nische aanwijzingen in te gaan en daardoor de geheele verant
woordelijkheid (van bijv. het noodeloos verloren gaan van
menschenlevens bij de politie, die hem ook beschermen moet)
op zich te nemen (zie aangehaald art. 2 der voorloopige instructie).
Wij voor ons gelooven, het zij nogmaals gezegd, dat het in
beide gevallen in de practijk niet zoo ver zal komen, in de eerste
plaats op grond van de samenwerking en in de tweede plaats
door de ervaringen de laatste jaren opgedaan (Tangerang,
Bantam, Sanga2, enz.). Het is echter wel wenschelijk om, waar
noodig, de aandacht van den betrokken bestuursambtenaar voor
dit belangrijke verschilpunt te vragen.
Nauw verbonden aan het vorenstaande is ook het gebruik der
wapenen. Hierover is de voorloopige instructie der veldpolitie
heel kortart. 12 (3) luidt nml.
„Van de wapens zal niet anders dan bij uiterste noodzaah gebruik
gemaakt worden, waarbij geen grooter geweld worde gebezigd dan
noodig is om het verzet te breken.
Als regel geldt, zoowel voor den troep, als voor ieder persoonlijk,
dat de wapens slechts mogen dienen, ingeval noodweer zulks nood
zakelijk maakt, waarbij de grenzen van zelfverdediging niet mogen
worden overschreden".
Vrijwel parallel hiermede loopen onze voorschriften V.P.T.L.
art. 9 luidt nml. o.m.
706