expeditie werd besloten en dat, waarop deze werd ingezet. Afge
zien van incidenteele factoren zooals die, welke in 1919 golden,
zijn hiervoor een drietal oorzaken aan te wijzen. De eerste is,
dat, zelfs indien de voor de dekking van de grens bestemde en
daarlangs gelegerde troepenmacht1) voldoende werd geacht, de
ir. te zetten eenheden m.h.o. op het bewaren van orde en rust
ten deele moesten worden vervangen door troepen uit het achter
land. Belangrijker is het oponthoud, veroorzaakt door het op voet
van oorlog brengen van de treineenheden de in vredestijd aan
wezige kern was slechts ingesteld op de behoeften in tijd van vrede
en dus ten eenenmale onvoldoende voor het verzorgen van de
verpleging over de tijdens den strijd voorkomende groote afstan
den. Hierover denke men niet lichtzoo moesten de voor de
Tairah-expeditie benoodigde dieren en drijvers (zie blz. 578) in
geheel Britsch-Indië worden aangeworven. Deze moeilijkheid is
geleidelijk verminderd naarmate de wegaanleg het gebruik van
auto's mogelijk maakte terwijl men thans, dank zij de mogelijk
heden, welke de vliegdienst biedt, buiten de wegen niet meer
uitsluitend gebonden is aan het gebruik van draagdieren. De derde
oorzaak is gelegen in de klimatologische verhoudingen de groote
hitte maakt het vrijwel onmogelijk, gedurende de maanden Mei
tot en met November op te treden, terwijl koude, regen en sneeuw
dit in hooger gelegen gebieden van half December tot eind Fe-
776
b De taak van het leger in Britsch-Indië bestaat uit
a. handhaving van orde en rust,
b. handhaving van den vrede in de grensgebieden,
c. verdediging van Britsch-Indië naar buiten in afwachting van de komst-
van Imperial Forces.
Voor de onder a genoemde taak wordt beschikt
over de internal security forces, bestaande uit 30.000 Engn. en 30.000 Inhn.
Voor de taken ad b en c over de external
security forces, in totaal tellende 30.000 Engn. en 120.000 Inhn.
zoodat de totale legesterkte bedraagt 60.000 Engn. en 150.000 Inhn.
De troepen ad b vormen de Covering Forces, terwijl die ad c te zamen
de Field Army vormen, welke bestaat uit 4 divisiën (a 3 inf.brign. a 4 batn.,
1 cav.brig. a 3 regn., benevens verdere hulpwapens en -diensten).
V.w.b. de territoriale indeeling is Britsch-Indië verdeeld in 4 Commands,
deze in zes 1st class, zeven 2nd class Districts en vier Independent brigade
areas, terwijl de districten weder zijn onderverdeeld in brigade areas (in
totaal 12 inf.- en 4 cav.brigades veldleger, 7 covering brigades en 6 overige
brigades). De aan de N.W. grens gelegen districten en het zelfstandige
Zhob brigadegebied worden aangeduid als Covering Force Districts de
daarin gelegerde troepen zijn vermeld in bijlage II. De uit een oogpunt
van dislocatie volledigheidshalve mede daarin opgenomen le Cav.Brig. be
hoort echter niet tot de Covering Forces, doch tot de le (Rawalpindi)
Divisie. De in bijlage II vermelde garnizoenen zijn, m.u.v. Quetta, aangegeven
op de calque, welke behoort bij het schetskaartje van het grensgebied,
voorkomende in I.M.T. 1937 Nr. 6.