Een ander nadeel van het frontale optreden is, dat het terrein
als regel niet voldoende opmarschruimte biedt voor een sterke
machtzoo was men tijdens den opmarsch naar Tsjitral in 1895
(blz. 574) en door de Tankzamvallei in 1920 (blz. 671) genood
zaakt, in brigade-echelons op te rukken, terwijl de beide divisies
van de Tairah-expeditie elkaar veelal met een dag tusschenruimte
moesten volgen. Leidde zulks er eenerzijds toe, dat men om slag
te leveren eerst de troepen diende te verzamelen, anderszijds
wijst dit er op, dat de gevechtskracht beter tot uiting zou zijn
gekomen, indien langs verschillende wegen ware opgeruktonge
twijfeld zouden beide colonnes dan een, ook relatief, geringeren
weerstand te overwinnen hebben gehad.
Wat betreft de tijdens de expedities gestelde achtereenvolgende
objecten rijst de vraag, of het in 1897 en 1920 wel juist was gezien,
den zwaksten vijand de Oraksais en de Tochi Wazirs het
eerst aan te grijpen. Wij meenen deze vraag ontkennend te moeten
beantwoorden onderwerping van de gevaarlijkste stammen zou
er zeker toe hebben geleid, dat de zwakkeren, gedachtig aan
„the desire to be on the winning side", zonder, althans met minder
dan den thans gevoerden, strijd zouden bedwongen.
Dat men, zoodra de krijgshandelingen eenmaal zijn ingezet,
snel moet toeslaan en doorzetten, zal wel niemand betwisten.
Toch is zulks vele malen achterwege gebleven, o.m. teneinde den
vijand in de gelegenheid te stellen, alsnog vrijwillig tot onder
werping te komen. Het gevolg was immer, dat de stammen de
gevechtspauzen beschouwden als een zwakheid van de Engelschen
en van de geboden gelegenheid gebruik maakten om hun weer
stand te verstevigen, o.m. door anderen in het verzet mede te
sleuren.
Een kwalijk ding bij de operaties was, dat zij als gevolg van de
„Backward Policy" welke zich baseerde op de reeds in den
eersten Afghaanschen oorlog opgedane ervaring, dat het gemak
kelijker was, het grensgebied te veroveren dan te behouden-
voor het meerendeel niet ten doel hadden, tot blijvende bezetting
te geraken zoodat de troepen vroeg of laat dienden terug te keeren.
Kwalijk, omdat een terugtocht, zelfs na het bereiken van succes,
den vijand immer overmoedig maakt (terugkeer van de troepen
uit Tairah, medio December 1897 afmarsch uit de Tochivallei
in 1919), terwijl een te vroegtijdige terugkeer van de troepen na
volledige onderwerping er toe leidt, dat spoedig daarop weder
een nieuwe en grootere expeditie moet worden uitgezonden (Ex
pedities tegen de Hindoestanis in 1857 en 1858 tegen de Djowakis
in 1877 en 1878 alsmede tegen de Miranzais in 1891).
Nog een enkele opmerking over het gebruik van strategische
reserves. Het valt op, dat deze slechts bij uitzondering aanwezig
zijn geweest zooals tijdens de Tairah-expeditie en in 1919 zij
778