zijn echter nimmer ingezet, hetgeen m het laatste geval (blz. 667) bepaaldelijk fout is geweest. 2. De vijand. Omtrent het karakter van den vijand kan in de eerste plaats worden opgemerkt, dat hij zich te allen tijde een in den bergoorlog gehard strijder heeft getoond. De binnen het grootste deel van de stammen heerschende verhoudingen hebben hem geleerd, van jongs af op eigen beenen te staan en ook tegenover zijn naaste verwanten steeds op lijfsbehoud te zijn bedacht. Gewend aan indi vidueel optreden, is hij er dan ook nimmer voor teruggeschrokken, de guerilla alleen of in vereeniging met slechts enkele anderen te voeren door de zoo geliefde sport van sniping waartoe zijn omgang met vuurwapenen van kindsbeen af hem ten zeerste eigent. Daarnaast geeft hij er voor handelingen van eenigen omvang de voorkeur aan om op te treden in voor de uitvoering van een speciale handeling even snel gevormde als na afloop daarvan ver spreide benden, welker sterkte slechts bij uitzondering in honderd tallen, doch als regel in duizendtallen wordt uitgedruktde haat te gen den indringer doet den Pathan tijdelijk alle veeten opzij zetten. De godsdienst oefent hierop een niet te miskennen invloed uit de grensbewoners zijn op dit punt zooals trouwens in geheel Britsch-Indië immer uiterst gevoelig geweest. Men hoede er zich echter voor, zich hieromtrent een overdreven voorstelling te maken. Zoo is de evenbedoelde gevoeligheid lang niet overal even groot het sterkst is zij wel onder de Afridi's en de Mahsoeds, doch juist deze stammen zijn het, welke een veel te nuchteren kijk op de zaken hebben om zich door godsdienstig fanatisme tot krijgskundig minder juiste handelingen te laten opzweepen. Zoo behooren bijv. onder de voorgespiegelde bescherming van djimats uitgevoerde ongewapende aanvallen tot de zeer hooge uitzon deringen een daarvan is de aanval op Tsjakdara in 1897 (blz. 576.) Zooals den lezer bij aandachtige beschouwing van bijlage I zal zijn gebleken, zijn het vooral de tusschen Kaboel- en Gomal rivier wonende stammen, welke de Engelschen tot herhaald op treden hebben genoopt. Bij beschouwingen omtrent het karakter van den inheemschen vijand en de door dezen gevolgde strijdwijze zullen wij ons daarom bepalen tot de vorengenoemde stammen. In de eerste plaats valt op te merken, dat deze strijdwijze zich immer heeft aangepast bij de door de Engelschen gevolgde metho den en bij de mogelijkheden, welke de voortschrijdende techniek bood. Gingen de benden nog tot omstreeks 1890 zonder vuurdek- king met het zwaard in de hand het gevecht aan van man tegen man en was slechts een enkeling, rondom wien de anderen zich schaarden als om een vaandel, bewapend met een jachtgeweer, dikwijls van eigen maaksel, al spoedig zagen de verzetslieden in, dat het volgen van deze strijdwijze tegenover de Engelsche vuur- 779

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 25