geenerlei invloed geweest, terwijl deze langs de wegen slechts
gering is voor het leggen van hinderlagen en het vernielen en
mineeren van wegen schrok de verzetspartij geenszins terug.
In het algemeen geldt, dat de verzetslieden eigenlijk doorloopend
op den loer liggen om zich op de hoogte te stellen van de strijd-
methoden van den vijand, van diens gewoonten en kleinste nala
tigheden om daarvan en van elke andere gunstige gelegenheid,
welke hem geboden wordt, onmiddellijk gebruik te maken om
zijn slag te slaan, hetgeen een Engelschen schrijver de opmerking
in de pen gaf, dat de grensbewoner „de beste scheidsrechter is
voor de beoordeeling van de gedragingen van leiding en troep".
Daar nu de vorengenoemde gewoonten het eerst tot uiting komen
bij convooieeringen en legeringen en aan de tegenpartij de beste
kansen worde(n geboden tijdens terugtochten van de troepen,
behoeft het geen verwondering te baren, dat het thuisbrengen
van colonnes en het plegen van overvallen op posten, bivaks en
fourageerende colonnes met het uitvoeren van beschietingen op
grooten afstand, zoowel overdag als bij nacht, tot de geliefkoosde
krijgshandelingen behoort.
Men heeft wel eens beweerd, dat de Engelschen den onder
vonden ernstigen weerstand ten deele aan zichzelf hadden te
wijten doordat zij vele grensbewoners, die in het leger zeer gezien
waren om hun g'roote gevechtswaarde, in hun legertijd volledig
inwijdden in de eigen strijdwijze, waardoor de „gepensionneer-
den" 1) de verkregen lessen met vrucht tegen hun vroegere
leermeesters konden aanwenden. Wij hechten echter weinig
waarde aan dit argument en bevinden ons daarbij in het goede
gezelschap van hen, die er op wijzen, dat die tegenstand niet
minder was in de perioden, waarin de Pathans nog niet in het
leger werden opgenomen. Voorts maakt het totale aantal der oud
soldaten betrekkelijk weinig uit op de sterkte van de grensbe
volking, terwijl men, gelijk Nevill terecht opmerkt, den stammen
op het gebied van den bij den strijd in bergterrein te volgen
tactiek weinig te leeren heeft, waaraan wij nog toevoegen, dat
782
b Nog in 1911 telden 8 inf.regn. in totaal 15 uit Afridi's, Oraksais, Mahsoeds
en Wazirs bestaande cien. 5 andere regn. telden 7 cien., samengesteld
uit Khattaks, afkomstig uit het gebied tusschen Kohat en den Indus, terwijl
voorts 47 cien. een groot aantal van over de administratieve grens, ja zelfs
uit Afghanistan, afkomstige Pathans telden. In de thans bestaande 118
Indische bataljons komen nog een dertigtal cien. voor, welke geheel of ten
deele, al dan niet gemengd, zijn samengesteld uit Afridi's, Oraksais, Mahsoeds,
Khattaks en Joesoefsais (verzamelnaam voor de tusschen de Black Mountains
en de Afghaansche grens wonende stammen). Wat betreft de „gepen-
sionneerden" nog het volgende. Het dienstverband bij de infanterie bij
de andere wapens treden geringe afwijkingen op duurt normaal 15 jaar,
waarvan minstens 5 jaar in actieven dienst en hoogstens 3 jaar in reserve
klasse A, benevens 7 jaar in reserveklasse B worden doorgebrachtde
reservisten komen 1 maand op, klasse A per jaar, klasse B per 2 jaar.