3. DE KUNST VAN ONGEHOORZAAM ZIJN.
JURIDISCHE ARGUMENTEN
door
J. DORMAAR,
Generaal-Majoor der Artillerie b.d.
In het opstel over DE KUNST VAN ONGEHOORZAAM
ZIJN 1) pleitten wij
„In cle wet worde de ongehoorzaamheid uitdrukkelijk tot plicht
verheven, indien dit door het helang der zaak wordt geboden".
Kapitein Mr. J. P. G. SCHMITZ wijdde aan de bespreking van
dit voorstel het grootste deel van zijne beschouwingen in het
I.M.T. Nr. 2 en 3 van 1935. Daarin werd in de eerste plaats uiteen
gezet, hoe de wetgever de ongehoorzaamheid als regel strafbaar
had gesteld, doch anderzijds de plicht tot gehoorzaamheid had
beperkt en zelfs ook uit de wet is af te leiden, dat er gevallen
zijn, waarin de ongehoorzaamheid plichtmatig is. Eene militaire
commissie, 2) aan welke het wetsontwerp om advies was voorge
legd, stelde echter voor de ongehoorzaamheidsplicht in de wet
uit te spreken en ontwierp daarvoor eene bepaling. Zoo vroeg
ook het Lid der Tweede Kamer VERHEY den militair „toch in
de wet zelf te doen kennen, dat er gevallen kunnen zijn, waarin
afwijken van een bevel plicht kan zijn en dus daarin eene korte
aanwijzing te geven, opdat hij op een gegeven oogenblik de kracht
moge hebben weerstand te bieden aan verkeerde bevelen en tot
zelfstandig handelen."
Mr. VAN DER HOEVEN, de ontwerper van de wet, bestreed in
de Memorie van antwoord en in de Tweede Kamer deze voor
stellen. Hij achtte het voorstel van de Militaire Commissie niet
alleen onnoodig, maar zelfs schadeijk.
Kapitein Schmitz schreef „Ik vermeen met het vorenstaande
te hebben aangetoond, dat het probleem, hetwelk door kolonel
Dormaar weder wordt opgeworpen, voor onzen hoogsten wetgever
een overwonnen vraagstuk is", en „Mocht kolonel Dormaar
1) Indisch Militair Tijdschrift, Extra bijlage bij Nr. 11 van 1934.
2) Commissie benoemd door de ministers van Justitie, van Marine en
van Oorlog om de ontwerpen van een Wetboek van Militair Strafrecht en
daarmede samenhangende wetten uit een militair oogpunt te onderzoeken.
789