aantal verkeersongelukken dwongen tot herziening van dit stand punt en zoo moet thans (sedert 1925) de voor een aanrijding aangeklaagde motorvoertuigbestuurder bewijzen, dat hij onschul dig is, m.a.w. de bewijslast rust in dit geval op den beklaagde. Een mooi voorbeeld van wijziging van een vele jaren lang door den Hoogen Raad vastgehouden uitspraak is het „beroemde arrest" van 31 Januari 1919 omtrent de beteekenis, welke aan het woord „onregtmatig" in artikel 1401 (Ned.-Indië 1365) van het Burgerlijk Wetboek moet worden toegekend. 2) Men ziet, dat men in de rechtswetenschap maar niet van een overwonnen vraagstuk moet spreken, want door allerlei wijzi gingen in het leven der menschen (toeneming van verkeer, con currentie, andere wijze van oorlogvoeren, toeneming van den invloed der politiek, enz.) wijzigen zich ook de inzichten van den hoogsten wetgever en de hoogste rechtscolleges. Kapitein Schmitz deelt mede veel van zijn betoog te hebben ontleend ahn de inzichten van Prof. Mr. J. A. EIGEMAN en bij lezing van de artikelen in het I.M.T. 1935 Nr. 2 en 3 zou men den indruk krijgen, dat alle critiek op het wetboek van militair strafrecht tot zwijgen was gebracht en ieder het inzicht van den hoogsten wetgever heeft aanvaard. Dit is echter niet het geval, want Prof. Eigeman heeft zich in zijn proefschrift3) juist niet bij dat inzicht neergelegd. Het is wel jammer, dat Kapitein Schmitz ons dat deel van het betoog heeft onthouden, want dan 791 Tot dien datum leerde de hooge raad, dat een onregtmatige daad is „schennis van een rechtsplicht of inbreuk op eens anders wettelijk recht." Vele schrijvers verhieven hunne stemmen tegen deze beperkte uitlegging van art. 1401. De regeering zond in 1911 een wetsontwerp bij de tweede kamer in, waarin een ruime opvatting van dat artikel was neergelegd, doch dit wetsontwerp viel in den slaap der vergetel heid. Op den laatsten dag van Januari 1919 deed de hooge raad plot seling waartoe de wetgever maar niet kon komen en wijzigde zijn meening. Na dien datum werd onder onregtmatige daad verstaan „een handelen of nalaten, dat öf inbreuk maakt op eens anders recht, of in strijd is met des daders rechtsplicht, öf indruischt, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maat schappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed." Deze nieuwe rechtspraak werd met veel gejuich begroet. Hare beteekenis werd gelijkgesteld aan „de invoering van een geheel nieuw boek in het burgerlijk wetboek." 1) B.W. art. 1365Elke onregtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebragt, stelt dengene, door wiens schuld die schade ver oorzaakt is, in de verplichting om dezelve te vergoeden. Ontleend aan de Schets van het Ned. Burgerlijk Hecht van Professor Mr. A. S. Oppenheim (deel III, bl. 132). s) J. A. EIGEMAN. Eenige beschouwingen over het bevel, voornamelijk uit een militair-strafrechtelijk oogpunt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 37