lastgever bij het uitvaardigen van die bevelen, niet met den
algemeenen toestand ter plaatse bekend was".
Ook in dit geval achtte de ontwerper het voorstel onnoodig
omdat art. 40 Swb. reeds in dit geval voorziet, en schadelijk met
het oog op eene uitlegging a contrario. Prof. Eigeman bestrijdt
deze argumenten op dezelfde gronden als de argumenten hier-
voren genoemd bij de behandeling van vraag b. (twee tegenstrij
dige bevelen) en stelt de volgende wettelijke bepaling voor
„Niet strafbaar is de militair, die op eigen inzicht en verantwoor
delijkheid andere maatregelen treft dan die hem van hoogerhand
bevolen zijn, omdat hij op goede gronden in de meening verkeert,
dat de lastgever bij het uitvaardigen van die bevelen niet met den
algemeenen toestand ter plaatse bekend was.
„De ondergeschikte is verplicht zoo spoedig mogelijk den meer
dere bekend te maken met de door hem genomen maatregelen.
„Het nalaten van deze verplichting is strafbaar ingevolge
art. 99."
Tot zoover het betoog van Mr. J. A. Eigeman in zijn proefschrift
van 1900. Men ziet er uit, dat deze rechtskundige zich niet zoomaar
neerlegde bij de uitspraak van den wetgever en zelfs wijzigingen
voorstelde.
In den Militaire Spectator van 1906 verscheen een opstel over
MILITAIRE GEHOORZAAMHEID door Mr. J. A. Eigeman,
Reserve-Eerste-Luitenant der Infanterie. Dit opstel werd overge
nomen in het M.R.T., deel II, blz. 167. Het is wel merkwaardig
dit opstel van 1906 te vergelijken met het proefschrift van 1900.
Het is voor het grootste gedeelte gelijk aan het proefschrift, voor
zoover dit over het militaire bevel handelt.
Er is ook zeer belangrijk verschil.
Bij vraag b. hoe moet de militair handelen in geval van twee
tegenstrijdige bevelen zijn weer de argumenten van de Regee
ring, van de Militaire Commissie en weder van de Regeering bij
monde van Mr. Van der Hoeven opgenomen. Daarop vervolgt
Mr. Eigeman „Hoewel ook mij dit standpunt het beste voorkomt,
lijkt mij de verdediging door de Commissie van haar voorstel niet
sterk toe." Nu volgt het juridische betoog, dat hiervoren reeds
werd opgenomen, en waarmede wordt aangetoond, dat een posi
tieve regeling in het wetboek niet onnoodig en niet schadelijk is.
„Had de Commissie met een beroep op deze redeneering haar
voorstel nader verdedigd, dan had het m.i. meest gewichtige
argument tegen de opneming van eene bepaling, als door haar
gewenscht, bezwaarlijk gehandhaafd kunnen worden."
Doch Mr. Eigeman vervolgt„Intusschen de verdediging is
misschien gelukkig niet nader gevoerd en de commissie zwichtte
voor de argumenten van den Regeeringscommissaris."
794