staan over gehoorzaamheid en den plicht tot ongehoorzaamheid. Verder kan men niet gaan". Ziet, dit doet ons aannemen, dat hier de Regeering zich „nicht ausschliesslich auf den juristischen Standpunkt" heeft gesteld, doch „auf den militarischen". De Regeeringsgemachtigde deelde nog namens de Regeering mede, „dat het voornemen bestaat voort te gaan op den ingeslagen weg en voor zooveel noodig positieve voorschriften op te nemen in een of ander reglement". Hiermede moesten de vragers naar duidelijk verstaanbare taal in de wet of althans in een reglement zich tevreden stellen. De positieve voorschriften zijn er nu, 35 jaar later, nog niet, want het zoetelijke artikel 12 van het Regle ment betreffende de Krijgstucht kan toch niet als zoodanig worden aangemerkt. Neen, de juridische argumenten hebben hier niet den doorslag gegeven. Zij zijn slechts gebruikt om het militaire inzicht van dien tijd te sparen. De juridische argumenten van de Regeering zijn grondig weerlegd door een jeugdig zij het ook zeer begaafd student in de rechten. Het betoog van Mr. Eigeman in zijn proefschrift van 1900 staat nu nog ongeschoktjuridisch Zij hebben het echter tot nu toe nog afgelegd tegen het militaire argument, dat het gevaarlijk zou zijn den militair duidelijk voor oogen te stellen en in te prenten, dat hij in omstandigheden zal komen, waarin hij in strijd met de ontvangen bevelen moet han delen omdat het belang der zaak zulks gebiedt. De juridische argumenten zijn er al. Nu kome ook het militair inzicht, thans reeds door verschillende schrijvers bepleit, dat „die zelfstandigheid, die men dan toch niet ontberen kan, bij de meesten gewekt en gesterkt moet worden, dat men moet leeren ongehoor zaam durven zijn".1) Dit leert de militair het best uit het wetboek. Nu durve ook de Wetgever wat thans nog negatief in de wet verborgen ligt, daarin positief te zeggen. Maar zegt Mr. Schmitz, het is uitermate lastig ja zelfs ondoenlijk, eene bepaling zoo op te stellen, dat daarin een juiste omschrijving wordt gegeven van de grens tusschen verplichte gehoorzaamheid en verplichte ongehoorzaamheid. „Zou een wet gever er ooit toe mogen besluiten dat criterium in de wet neer te leggen, dan zal hij zich moeten behelpen met een uiterst vage wettelijke omschrijving." Inderdaad dit is zeer juist gezegd. Even vaag als thans met behulp van den „noodtoestand" (art. 48 Ind. W.v.S.) wordt gezegd. Ik vroeg niet om eene juiste omschrijving, doch om eene voor den militair duidelijke omschrijving van het- b Off. v. Adm. Ie kl. K.M., W. H. HEERIS, M.R.T., deel XX, blz. 600. Dezerzijds gecursiveerd. D. 797

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 43