de werkelijkheid van het leven onder het oog durft zien, weet, dat het misdaad is zulke verkeerde of slechte bevelen op te volgen. Het is dan ook noodig zulks in de wet tot uitdrukking te brengen. Er is natuurlijk nog veel over dit onderwerp te schrijven, doch wij meenen goed te doen ons thans te beperken tot het geven van eene conclusie, welke wij in navolging van Prof. Eigeman zouden willen stellen in den vorm van eene aanvulling van ons W.v.M.S. Den opmerkzamen lezer zal het niet ontgaan, dat dit ontwerp- artikel in zooverre in overeenstemming is met het antipathieke stelsel van ons wetboek (om gehoorzaamheid te verkrijgen, wordt ongehoorzaamheid strafbaar gesteld), dat de slechte gehoorzaam heid is strafbaar gesteld, dus de goede ongehoorzaamheid tot plicht verheven. In artikel 103 (Ned. 114) wordt de gehoorzaamheid in het alge meen tot plicht gesteld. Dan behoort in een artikel 103a te worden bepaald, welke de grenzen van deze volstrekte gehoorzaamheid zijnaldus (1) De militair, le. die gehoorzaamt aan een bevel, waarvan hij kan weten, dat de uitvoering strafbaar is 2e. of die gehoorzaamt aan een bevel, waarvan de uitvoering kennelijk in strijd is met de belangen van den dienst, de krijgsmacht of van den Staat 3e. of die zonder bevelen zijnde niet uit eigen aandrang handelt in het belang van den dienst, de krijgsmacht of van den Staat wordt, indien daaruit eenig nadeel is voortgekomen, gestraft in het le geval als de medeplichtige, in het 2e en 3e geval met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. (2) Indien de in het (l)e lid onder 2e en 3e omschreven feiten zijn gepleegd in tijd van oorlog, wordt hij gestraft met gevange nisstraf van ten hoogste vijftien jaren. (3) De militair is verplicht den meerdere zoo spoedig moge lijk bekend te maken met zijn niet-gehoorzamen aan het van hem ontvangen bevel en met de door hem genomen maatregelen. (4) Het nalaten van de in het (3)e lid gestelde verplichting is strafbaar ingevolge artikel 121. 799

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 45