aan niets voorrang verleent, doch alle wapens en al het personeel,
dat tactisch gewenscht is, in de organisatie wil opnemen voor
deze wapens een uitzondering maakt en voorrang wenscht te
geven aan versterking van de divisie-artillerie. Hiermede geraken
wij op het terrein van de geheele legerorganisatie, hetgeen ver
buiten het bestek van ons aanvankelijk betoog valt. Zelfs bij
versterking van de divisie-artillerie (c.q. leger-artillerie)waarvan
wij de noodzakelijkheid geenszins ontkennen, achten wij een
regiments-krombaanwapen voor de infanterie noodig. Dat een
dergelijk wapen in staat zou zijn de taak van de artillerie over
te nemen, is niet in ons opgekomen. De gewenschte dracht van
4 a 5 km achten wij een voordeel m.h.o. op vrijheid van stelling
keuze en werking z.n. in de volle breedte van het regimentsvak x)
of het wapen hierdoor zou komen te behooren tot de categorie
„begeleidende artillerie" achten wij daarbij van ondergeschikte
beteekenis. Op grond van de door kapitein Sandberg gemaakte
vergelijking met den Duitschen middelbaren mijnenwerper zou
men evenzoo kunnen betoogen dat de dracht van onzen mortier
(2180 m) voor een bataljons wapen veel te groot is. Een andere
kwestie is, of bedoeld regimentswapen organiek moet worden
ondergebracht bij het infanterieregiment dan wel bij de divisie
artillerie. Indien kapitein Sandberg dit laatste met zijn betoog
op blz. 591 wil aantoonen, kunnen wij daartegenover slechts
stellen, dat wij een organieke indeeling bij het regiment infanterie
de voorkeur geven, omdat in onzen gedachtengang dit wapen
steeds in de nauwst denkbare samenwerking met de onderdeelen
van het regiment infanterie zal moeten vechten. In het buitenland
vormt dit vraagpunt overigens nog een onderwerp van vaak vrij
heftige discussie [zie o.m. W.J., I.K.V. 1936, blz. 101, noot 1) bij
blz. 102 en blzn. 109 en 110].
Voor wat betreft de door ons ontworpen indeeling van 8 mitrail
leurs per bataljon met 3 fuselier-compagnieën zijn wij het volko
men met schrijver eens, dat dit een minimum is, dat voor verhoo
ging vatbaar is. Dat zulks handhaving van een peloton mitrailleurs
in handen van den regimentscommandant zou impliceeren (blz.
592), kunnen wij niet onderschrijven. Zou het personeel en
materieel voor dat grootere aantal mitrailleurs kunnen worden
gevonden, dan geven wij de voorkeur aan organieke indeeling
ook van deze „bataljonswapens" bij de bataljonsdus bij een
regiment met 3 bataljons in plaats van 4 X 8 of 32 bijv. 3 X 12
De genoemde afstand dient slechts om de gedachten te bepalen met
een eenigszins geringere dracht zou genoegen kunnen worden genomen. Men
houde echter het verschil tusschen maximale en nuttige dracht in het oog.
Het al of niet gemotoriseerd zijn der wapens is bovendien van invloed op de
betreffende dracht te stellen eischen (zie ook blz. 809).
801