huidige toestand, doch de toestand in 1933 getypeerd. De formatie volgens de begrooting 1937 wijst reeds ruim 35.000 man aan; van de uitbreiding na 1933 kreeg de infanterie ruim 1000 man. Voor 1938, waaromtrent minder uitvoerige gegevens ter beschikking staan, moeten deze getallen waarschijnlijk niet onbelangrijk hooger gesteld worden, gelet op de verder gestegen bedragen der ramingen 1). Toegegeven moet worden, dat het uittellen van die formatie uit de begrooting (en de verschillende aanvullende begrootingen) een tijdroovende werkzaamheid is. Maar zou het dan niet verstan diger geweest zijn, indien omstandigheden een dergelijke werk zaamheid verhinderden, zich in dit opzicht minder positief uit te laten en daaraan niet eenige alarmeerende en min of meer drama tisch gestelde conclusies te verbinden? (blz. 587/588). Wij vragen ons hierbij af, op welke plaats uit de hiervoor gegeven cijfers iets blijkt van „reorganisatie in het mindere", terwijl de beteekenis van de tegenstelling tusschen „departementaal" en „internationaal en nationaal" ondanks de daarbij gegeven toelichting ons volko men ontgaat. Of neemt kapitein Sandberg aan, dat „het depar tement" de oogen gesloten heeft voor den internationalen politie- ken toestand en doof is voor de duidelijk waarneembare klanken van de enkele jaren geleden ingezette nationale opleving Tot zoover over het verband, dat door kapitein Sandberg is gelegd tusschen hetgeen werkelijk t.a.v. de legerformatie geschiedt en is geschied en de organisatie, welke wij in I.M.T. Nr. 1 ter overweging gaven. Het zal duidelijk zijn, waarom wij tegenover den ondertitel „Legeruitbreiding of -inkrimping de vraag stel den „In welke mate en op welke wijze kan het leger nog verder uitgebreid worden De controverse culmineert dan ook niet in de verschillende beantwoording van de vraag, of de vier-indeeling bij de infanterie behouden moet en kan blijven, doch in de omstan digheid, of men zich al dan niet rekenschap wenscht te geven van het probleem, dat wordt gesteld door de vraag, die wij in den titel van dit artikel plaatsten. Hierna wordt op dit probleem terug gekomen. 806 1) Uiteraard is de werkelijk aanwezige sterkte nimmer precies gelijk aan de formatie. Mochten hier en daar ongunstige verschillen bestaan, dan mag toch worden verwacht, dat de door de formatie aangegeven gewenschte sterkte binnenkort zal worden bereikt. Voor ons doel is de onjuistheid in de voorstelling „sterkte formatie" niet van bijzondere beteekenis. Een ongunstig begeleidend verschijnsel van uitbreidingen op korten termijn is de onttrekking van kader en manschappen voor diverse opleidingen aan den troep, waardoor de daarbij aanwezige sterkte, alvorens van die uitbreidingen te prctfiteeren, tijdelijk vermindert. Dit verschijnsel heeft hier en daar in de pers en politieke kringen wel eenig misverstand veroor zaakt aangaande de werkelijke sterkte van het leger.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 52