Daarnaast moeten wij nog wijzen op de herhaaldelijk door den geachten schrijver gemaakte vergelijking betreffende de ontwor pen bataljonsorganisatie. Deze vergelijking kan nimmer een zuiver beeld opleveren, aangezien daarbij de niet weg te cijferen behoeften van het regiment worden verwaarloosd. Dit moge al geschied zijn op grond van de overweging, dat die behoeften blijvende binnen het raam van het regiment infanterie niet nauwkeurig bepaald kunnen worden, doch daarmede verdwijnen die behoeften geenszins en zullen zij in de toekomst toch perso neel vergen. Het ware struisvogelpolitiek hiervoor de oogen te sluiten. Door de vergelijking tot het bataljon te beperken ontstaat een verwrongen beeld van de ontworpen organisatie, waarin niet „zonder meer" de 4e compagnie wordt losgelaten „terwille van 1 sectie mortieren", doch waarin 2 fuselier-compagniën worden opgeofferd om daarvoor te verkrijgen3 sectiën mortieren, 1 compagnie pantserafweergeschut en 1 peloton zware mortieren. In dit licht bezien beperkt zich de uitbreiding voor de door kapitein Sandberg op blz. 597 aangeduide bataljonsorganisatie niet tot 60 man per bataljon, doch zal zij per regiment het aequi- valent vergen van twee fuselier-compagnieën en een peloton mitrailleurs. Het komt er daarbij minder op aan, of er enkele der genoemde wapens meer of minder vereischt zullen zijn, en of die wapens moeten worden ingedeeld bij de regimenten infanterie dan wel elders, doch of men de behoefte c.q. de grootere behoefte aan soortgelijke wapens erkent hetgeen kapitein Sandberg doet in welk geval tevens de noodzaak moet worden erkend om op reëelen grondslag de mogelijkheid te openen in het perso neel voor die wapens te voorzien. Men vergete hierbij niet, dat niet bekend is in hoeverre reeds voorzieningen zijn getroffen, om in nog andere, personeel eischende, behoeften van het leger te voorzien, behoeften welke schrijver zelf reeds laat doorschemeren (versterking divisie- of veldleger- artillerie, luchtverdediging en pantserafweer bij andere échelons). Ten aanzien van de door schrijver aangeduide bataljonsorga nisatie moeten wij bezwaar maken tegen een bataljon, dat meer menschen, paarden en karren zou tellen dan het tegenwoordige voor de redenen wordt verwezen naar I.M.T. 1937 blz. 46, onder ad. derde lid. Men kan nu eenmaal niet bestaande organisatiën verbeteren door steeds weer nieuwe organen aan eenzelfde onder deel (i.e. het bataljon) toe te voegen. 1) Bedacht dient te worden, dat onze middelen (menschen, paarden en karren) gedeeltelijk ook door klimatologische omstandigheden in het algemeen van 807 q Zie ook hetgeen wij m.b.t. het Zweedsche bataljon opmerkten in W.J., I.K.V. 1933, blz. 260 bovenaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 53