geringer vervoerscapaciteit zijn dan diezelfde middelen bij Europeesche legers gezegd kan worden, dat bij ons globaal voor den man met een fractie minder dan, de draagpaarden met de helft en de karren met een vijfde van de belading van soortgelijke middelen in de Europeesche organisatiën moet worden volstaan. Dit verklaart onze naar verhouding sterke km.groep en onzen grooten nasleep van paarden en karren. Vergelijking met Euro peesche organisatiën (blz. 589) gaat dan ook wel erg mank het door schrijver genoemde tirailleur- (c.q. fuselier-) bataljon van de organisatie, welke thans bij de Britsche infanterie wordt inge voerd is wellicht het meest klassieke voorbeeld van een uiterst beknopte organisatie het telt enkele honderden menschen minder dan ons bataljon. 1) Het zal na het voorgaande duidelijk zijn, dat voor de door ons gepropageerde motoriseering van de meeste (niet alle) regiments organen wel degelijk gronden aanwezig zijn, hetgeen door kapitein Sandberg werd betwijfeld (blz. 591/592 en 597). Hoewel wij ten volle de vele voordeelen van paarden- en karren-transport voor de bataljons erkennen (zie ook W.J., I.K.V. 1932, blz. 196, vijfde en zesde lid), moeten wij tevens met leede oogen aanzien, dat het juist deze wijze van vervoer is, welke onze oorlogssterke bataljons tot betrekkelijk logge organen maakt. Zonder het bataljon van deze vervoerwijze 2) te willen berooven, verdient o.i. eenige beperking wel aanbeveling daardoor kan tevens een weinig op het in te deelen personeel worden bespaard. Vandaar in ons ontwerp de verplaatsing van een grooter munitie-échelon naar het regiment. Betreffende de motoriseering van luchtdoelmitrailleurs en antitankkanonnen bestaat geen ver schil van meening. Uit een oogpunt van beheer en aanvulling (in oorlogstijd) biedt het voordeelen de andere in dezelfde organi satie op te nemen onderdeelen (fuselier-compagnie en zware mor tieren) eveneens te motoriseeren, mits dit tactisch aanvaardbaar is. Wij zijn er van overtuigd, dat zulks wel degelijk ook bij, naar plaats en tijd, uiteenloopende taken dier onderdeelen voordeelen geeft t.a.v. de marschtechniek binnen die organisatie. Tactisch 808 M.h.o. op het volgende deel van ons betoog is het niet van belang ontbloot hier te constateeren dat de Britsche inf. brigade 4 bataljons (3 fuselier- en 1 ondersteunings-) telt. Voor de (voor Britsch-Indië nog niet overwonnen) moeilijkheden verbonden aan invoering van een dergelijke organisatie in een koloniaal gebied wordt verwezen naar de voordracht van den oud-legercommandant in Britsch-Indië, veldmaarschalk Sir Philip Chetwode, Bt., D.S.O. enz. en de daarop gevolgde discussie (J.R.U.S.I., Februari 1937). -) Ook in ander opzicht is deze vervoerwijze niet geheel zonder beden kingen. Zie o.m. J.R.U.S.I., Febr. 1937 blz. 87 als voornaamste oorzaak van de Abessynische „breakdown" wordt daar vermeld het niet kunnen ontko men van het dierlijk transport aan de besmetting met mosterdgas.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 54