5. UIT DEN VOLKSRAAD
door
R.
Past een Inheemsche militie bij de huidige versterking van het
Koninklijk Nederlandsch-Indische leger
Nu sedert enkele jaren het onderwerp Inheemsche militie door
de Inheemsche leden van den Volksraad in het bijzonder der
nationalistische fractie weder ter sprake wordt gebracht 1),
komt het ons dienstig voor den lezers van het I.M.T. den stand
van deze aangelegenheid aan de hand van hetgeen ter zake in
den Volksraad door de Regeering is medegedeeld, uiteen te
zetten.
Nadat in de 2e gewone zitting van den Volksraad (zittingsjaar
1936-1937) de Inheemsche militie door den Heer Soetardjo in de
debatten betreffende de VUIe begrootingsafdeeling was betrokken
en een ter zake door den Heer Soetardjo c.s. ingediende motie 2)
blijkens mededeeling van den voorzitter van het college tot de
volgende gewone zitting werd aangehouden, braken in Juli 1937
eenige leden bij de behandeling van de hoofdbegrooting 1938
(VUIe afd.) andermaal een lans voor den verplichten krijgsdienst
voor Inheemschen.
De Regeeringsgemachtigde antwoordde hierop den llen Augus
tus 1937 in eersten termijn 3)
812
Achtereenvolgens werd dit onderwerp door de geachte leden, de
heeren Prawoto, Iskandar di Nata en Van Helsdingen ter sprake
gebracht.
Mijnheer de VoorzitterDe heer Van Helsdingen heeft terugge
grepen naar de wijziging, bij de wet van 23 Mei 1917, van artikel 113
van het R.R., waarin tot toen een beperkte verplichting was opgelegd
1) Zitting 1935/'3G (oorlogsbegrooting '36); zitting 1936/'37 (wijziging
dienstplichtbesluit; algemeene beschouwingen; oorlogsbegrooting '37).
2) Deze motie werd 16 Februari 1937 door de leden Soetardjo, Gondo-
soebroto en Datoe' Toemenggoeng ingediend. Zij luidde
De Volksraad
noodigt de Regeering uit, een commissie in het leven te roepen, die
het vraagstuk betreffende de invoering van een beperkte inheemsche
militie in studie zal nemen en de Regeering daaromtrent van advies
zal dienen.
3) Handelingen V.R. blz. 861 e.v.