816 Mijnheer de VoorzitterHet geachte lid, de heer Prawoto, sprak evenzeer over de Inheemsche militie, doch meer als inleiding, om te komen tot zijn beschouwingen over de mindere waardeering, welke de Inheemschen in het Leger zouden ondervinden. Voor een beperkte militie, met een begrenzing, samenvallend met die van den Inheem schen burgerlijken stand („Raden" titel, landsdienaren met een salaris van 50.en daarboven), bepleitte hij vergunning om in de kampong te wonen, omdat deze miliciens van goeden huize gevrijwaard zouden moeten worden voor het gevoel van minder gewaardeerd te zijn dan hun collega's van andere rassen, dan wel godsdiensten. Ik kom daarop terug, doch het zoogenaamd sprekend voorbeeld hiervan, waarmede het geachte lid zijn meening ter zake allereerst adstrueert, is er volkomen naast. Europeesche soldij genietende militairen, die met een Europeesche vrouw trouwen, worden, zoo zegt hij, niet gekazerneerd, om die vrouwen voor het kazerneleven te behoeden. Trouwen zij daarentegen met een hier te lande geborene, dan worden zij, vervolgt de heer Prawoto, geacht wèl in de kazerne thuis te behooren. Mijn heer de Voorzitter, de waarheid is, dat op beide gevallen precies dezelfde regelen van toepassing zijn en ook toepassing vinden. En ik wil het geachte lid daarbij wel zeggen, dat een Inheemsche militie, die hij, anders dan de Europeesche militie, buiten de kazerne zou willen houden, omdat zij te goed zou zijn om te worden gekazerneerd, alleen uit dien hoofde reeds een verwerpelijk instituut zou zijn. Het geachte lid, de heer Iskandar di Nata is van meening, dat het leger hier te lande geen Nederlandsch-Indisch leger zou zijn. Eerst een Inheemsche militie zou het tot een Nederlandsch-Indisch leger stempelen. De Regeering kan tot Haar spijt dat betoog niet volgen. De benoeming van de opperofficieren geschiedt inderdaad door de Kroon. Is dat zoo verwonderlijk Sluit dit niet volkomen aan bij artikel 91 I.S., volgens hetwelk de regeling van de aangelegenheden betreffende de verdediging van het grondgebied van Nederlandsch- Indië aan het Opperbestuur is voorbehouden Het denkbeeld, dat de uit Nederland uitgezonden soldaten slechts hier gedetacheerd zouden zijn, berust blijkbaar op een misverstand. Wel bestaat, o.m. volgens het aangehaalde artikel 186 van de grond wet, de mogelijkheid tot vrijwillige detacheering van Nederlandsche dienstplichtigen naar Nederlandsch-Indië. Doch de uitgezonden Euro peanen in het leger zijn niet naar Indië gedetacheerd, zij behooren geheel en al tot het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger dat reeds sedert 1830 een zelfstandig, en geheel ten behoeve van Neder landsch-Indië bedoeld deel van de weermacht van den staat uitmaakt, bestemd voor de handhaving van orde en rust, doch evenzeer ter verdediging van het land of zooals artikel 33 van de I.S. het uitdrukt, ter handhaving van de uitwendige veiligheid. En moet het dan nog eens gezegd worden, welk een overgroot gedeelte van het Leger uit Inheemsche troepen bestaat De beteekenis van de jongste verruiming der deelname door de Inheemsche bevolking in de legerorganisatie schijnt overigens den geachten spreker almede te zijn ontgaan. Zooals reeds in de Memorie van Antwoord bij de hoofdbegrooting voor 1937 werd medegedeeld (zitting 1936-1937, Onderwerp 1, Afdeeling VIII, stuk 6) ligt een massale legeruitbreiding niet in ons bereik, terwijl voorts vermeer dering van beroepspersoneel zooveel mogelijk wordt beperkt. Een niet onbelangrijk deel van de desondanks noodige vermeerdering van personeel wordt nu gevonden door de uitbreiding van de z.g. Inlandsche korpsen waarbij bovendien een kortverband-instituut wordt ingevoerd, omvattende een eerste opleiding voor bepaalde functies, waarvoor een langdurige opleiding niet noodzakelijk wordt

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 62