Verschillende leden van het college roerden daarop in tweeden
termijn de h.i. gewenschte invoering eener Inheemsche militie
opnieuw aan, waarop de Regeeringsgemachtigde voor Oorlog,
Generaal Boerstra, op 13 Augustus 1937 als volgt antwoordde
817
geacht, met een daarop volgenden tijd door te brengen in reserve,
in welken tijd betrokkenen zich vrijwillig verplichten om in tijden
van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden
onder de wapenen te komen.
Die uitbreiding met deze reserve is een kwestie van duizenden
mannen.
Dat alles telt echter niet voor het geachte lid, omdat het geen
Inheemsche militie is. Ik zou willen vragen, of het Engelsche leger
geen Engelsch leger is, omdat het uitsluitend uit vrijwilligers bestaat
En wanneer het geachte lid zich uitlaat over het afwezig zijn van
eenige erkenning van den plicht en het recht ten deze van de be
volking, wat zegt hij dan van artikel 167 Indische Staatsregeling, dat
zich over alle Nederlandsche onderdanen uitstrekt Ligt daarin geen
erkenning Is die daarin niet met zooveel woorden vastgelegd
Intusschen, ik vrees, dat alles wat ik hier heb gezegd en nog zou
kunnen zeggen, den heer Iskandar di Nata niet tot andere gedachten
zal kunnen brengen en dat, hoe dankbaar hij ook is voor de diensten,
welke het Leger Indië heeft bewezen en nog bewijst, hij erbij zal
blijven, dat hij de kosten daarvan geheel door Nederland zou willen
laten dragen. Doch over die kostenverdeeling, waarover ik het reeds
had, zal ik ook nu verder zwijgen.
Mijnheer de Voorzitter! Ik kom thans aan de Inheemsche militie,
in tweeden termijn in het bijzonder ter sprake gebracht door de
heeren Prawoto, Iskandar Dinata en Van Helsdingen.
Terwijl eerstgenoemd lid aan de Regeering verzoekt een beperkte
Inheemsche militie in welwillende overweging te willen nemen,
meende de heer Iskandar Dinata ten deze te moeten wijzen op een
nalatigheid van de Regeering. Naar het inzicht van het geachte lid
toch zou art. 167 der I.S. de invoering eener Inheemsche militie
impliceeren, terwijl de Regeering terzake in gebreke zou zijn gebleven.
Mijnheer de Voorzitter Het bedoelde artikel uit de I.S. opent de
mogelijkheid tot invoering eener militie op den voet van art. 91
over te gaan, meer niet
Aan de Regeering is de beoordeeling van het tijdstip, waarop Zij
tot invoering meent te moeten overgaan. Voor de Europeanen hier
te lande werd dit tijdstip reeds te voren op grond van het overeen
komstige art. van het R.R. door Haar vastgesteld. Onder invloed
niet in het minst van dit college van de ontwapeningsgedachte, de
oppositie zoowel van Inlandsche als van Europeesche zijde
is de kwestie van de invoering van de Inheemsche militie er tot nog
toe eene gebleven. De meening, dat de Regeering ten aanzien van
art. 167 I.S. in gebreke zou zijn, moet dan ook op een misverstand
berusten.
De Regeering heeft principieel tegen Inheemsche militie nimmer
bezwaren getoond. Zooals echter in eersten termijn uitvoerig werd
uiteengezet, acht Zij gezien de eischen welke een modern leger
op materieel gebied stelt en de aan personeelsuitbreiding (óók militie)
Handelingen V.R. blz. 915.
Zie noot 1) op blz. 814. R.