De inmiddels door de Heeren Soetardjo c.s. ingediende motie, J)
thans luidende
De Volksraad
noodigt de Regeering uit een commissie in liet levem te
roepen, die het vraagstuk betreffende de invoering van een
in principe reeds aanvaarde Inheemsche: militie in studie
zal nemen en de Regeering daaromtrent op korten termijn
van advies zal dienen.
werd vervolgens door den Voorzitter aan de orde gesteld. Daarbij
werden door verschillende sprekers de diametraal tegenover
elkaar staande begrippen dienstplicht (d.i. verplichte krijgsdienst,
opgelegd door den Staat) en vrijwillige dienstneming onvoldoende
scherp uiteengehouden, zoodat de Regeeringsgemachtigde in zijn
818
verbonden vaste uitgaven (de kosten van het militievoorstel 1918
waren zelfs bij benadering niet te ramen) voorshands uitbreiding
van de personeelsterkte op eenigszins belangrijke schaal onaanvaard
baar en derhalve thans invoering eener Inheemsche militie buiten
de lijn van Haar beleid te liggen.
Wel is waar is thans een beperkte personeelsuitbreiding noodza
kelijk, maar hoe zou men die door middel van een militie willen
verkrijgen De geachte leden bedenken toch, dat bij het jaarlijksche
contingent, dat men zich bij de plannen in 1919 dacht, slechts 0.03
der bevolking (de eerste jaren zelfs maar 1 op de 15.000 inwoners)
dienstplichtig zou zijn en hoeveel minder zou dit nog worden door
de gewenschte kleine uitbreiding van thans, vergeleken bij de toen
maals voor oogen staande legersterkte van 100.000 man En zou men
dan die paar menschen uit een heel district door loting willen aanwij
zen of door keuringselectie Hoe wil men dat organiseeren Of zou
men de kleine groep van meer ontwikkelden uitsluitend met dezen
plicht willen belasten Zou zulks niet hoogst onbillijk zijn Men
spreekt er hier gemakkelijk over, Mijnheer de Voorzitter, doch hoe
zouden de betrokkenen zelf bij een diensttijd van eenige jaren daar
tegenover staan En zoo men beter ontwikkelden neemt, de kleine
groep dus, dan zijn het juist degenen, die in tijd van oorlog in het
achterland noodig zijn de Inheemsche ambtenaren kunnen in oorlogs
tijd in hun functies in het achterland niet worden gemist. Het rende
ment van een Inheemsche militie op die basis zou illusoir zijn.
Mijnheer de Voorzitter Men doordenke de zaak toch rustig. Voor
deze geringe uitbreiding is een vrijwillige indiensttreding om al de
genoemde redenen verre te prefereeren, en bovendien óók nog om
sociale redenen. Want is het immers niet beter, instede van hen,
die reeds een behoorlijk bestaan hebben, onder de wapenen te roepen
en eenige jaren gedwongen in dienst te houden, hèn en dan vrijwil
lig in dienst te laten treden, die van het militaire beroep een beter
bestaan verwachten, dan zij hebben Alsdan zal niemand zich een
last op de schouders gelegd voelen. Een dergelijk systeem met een
dienstverband van eenige jaren gevolgd door overgang in de reserve,
waarbij de betrokkenen zich vrijwillig verbinden periodiek onder de
wapenen te komen, is hier de oplossing, zoo het gewone stelsel van
legervorming te kostbaar mocht blijken.
x) Handelingen blz. 915 rechter kolom.