Bij de stemming, welke op den 27en Augustus 1937 plaats vond werd de motie met 24 stemmen voor en 16 tegen aangenomen waarbij wij aanteekenen, dat verschillende Europeesche leden, voorstanders der motie, lieten uitkomen, dat zij geen bezwaar hadden tegen het in de motie voorgestelde onderzoek, hetgeen volgens hen immers nog geenszins invoering eener Inheemsche militie wilde zeggen. De vraag is thans of de Regeering op korten termijn tot instel ling eener commissie zal kunnen overgaan. Voor een rustig degelijk onderzoek zullen militaire deskundigen en bestuursamb tenaren uiteraard niet kunnen worden gemist. Waar echter de eerstgenoemden vandaan te halen, nu ieder officier in het leger hard noodig is en vooral ook het departement door de onderhan den uitbreidingen met werk overkropt is Of moet deze commis sie een politieke commissie worden Met groote belangstelling zien wij het resultaat van den uitslag dezer stemming tegemoet. In het kort zouden wij m.b.t. een eventueele invoering op dit oogenblik eener Inheemsche militie het volgende willen aantee kenen. 1. Bij het voorstel in 1919 zat de bedoeling voor het beroeps leger bij invoering eener Inheemsche militie terug te brengen tot 20.000 man en uiteindelijk zelfs ook dat gedeelte op te heffen. Thans moet vermindering van het bestaande beroepsleger echter ontoelaatbaar worden geacht. De kosten eener Inheemsche militie, welke zich nog moeilijk laten overzien, zouden dus nu geheel boven de tegenwoordige legeruitgaven komen, hetgeen niet kan worden aanvaard. Bovendien en vooral zijn, ten einde z.s.m. over een met onze financiën overeenkomend leger van zoo groot moge lijke efficiency te beschikken, andere zaken in het bijzonder op materieel gebied meer urgent. 2. Nu wij eenmaal over een uit beroepspersoneel bestaand leger beschikken (zij het ook met een inslag van Eur. militie)verdient 820 Om al deze redenen heeft de Regeering zoowel tegen invoering van een ruim opgezette militie als van een beperkte militie voorshands ernstige bezwaren. Voor hetgeen Zij aan uitbreiding noodig acht zijn er betere methoden, Zij heeft ze zooeven genoemd methoden, die organisatorisch, technisch en maatschappelijk voor Haar verre te verkiezen zijn en waaraan Zij vasthoudt. Waar de zaak zoo staat, gevoelt de Regeering geen behoefte, zich nog door een commissie op dit punt te doen voorlichten. Zij is er ook in het geheel niet zeker van, dat de behandeling in zulk een commissie plaats zou hebben in een rustige sfeer als de heer Van Helsdingen, en wellicht ook andere leden, mogelijk achten. Zij wil reëel blijven en geen onnoodigen arbeid voegen bij het vele, dat, vooral in deze tijden, op defensiegebied nog te verrichten valt. Zij ziet de lijnen, die Zij heeft te volgen, duidelijk voor Zich en ontraadt de aanneming van deze motie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1937 | | pagina 66